De eerste jezuïeten in Japan. Portugese kooplieden en missionarissen in Japan

Deel 12 Index

Hoofdstuk 5.

Portugese kooplieden en missionarissen in Japan

5.2. De eerste jezuïeten in Japan

Geschreven door Arnold van Wickeren

Uit de brief die Francisco Xavier op 3 november 1549 vanuit Kagoshima aan zijn medebroeders in Goa schrijft, weten we hoe het hem en de zijnen de eerste maanden in Japan is vergaan. Xavier schrijft onder meer dat van alle barbaren die hij heeft gezien de Japanners het beste karakter hebben, dat zij buitengewoon gesteld zijn op wapens en dat zelfs kinderen van veertien jaar een dolk en een zwaard dragen, dat het volk de adel eert en gehoorzaamt, dat de Japanners weinig eten en veel uit rijst gestookte likeur drinken, dat sommigen de zon en anderen de maan aanbidden, dat het leven van de bonzen, `een soort bisschoppen, met de titel Ningit,’ crimineler1 is dan dat van het volk. Xavier heeft gediscussieerd met een tachtigjarige bonze2 die zelfs aarzelde te antwoorden toen hem gevraagd werd of de ziel onsterfelijk is, of dat deze met het lichaam verdwijnt. Xavier stelt keer op keer lieden aan de kaak die zijn `gekleed in het grijs op de manier van monniken, het hoofd en de kin glad geschoren, die in gemeenschap leven met nonnen van dezelfde orde als zij, die als zij zwanger zijn een drug nemen om een abortus op te wekken en die daarom niet erg hoog in aanzien staan. Voorts laat Xavier zijn confraters weten dat hij een overvloedige oogst zou kunnen binnenhalen als hij de Japanse taal machtig zou zijn, maar dat de missionarissen al na 40 dagen in staat waren de Tien Geboden in het Japans uit te leggen. Dat de bevolking van Kagoshima het Paulo niet kwalijk schijnen te nemen dat hij christen is geworden en dat hij zijn overgang heeft toegelicht aan Shimadzu Takahisa, daimyo van Satsuma, waartoe Kagoshima behoort. Hij is een man van 26 jaar die, ofschoon hij alle macht in zijn eigen provincie uitoefent, niet tot de groten in Japan behoort. De daimyo is een vrome boeddhist, lid van de rigoristische sekte genaamd Shingon en beschermheer van de grote Zen-tempel van Fukusho-ji in Kagoshima. Tot dezelfde sekte behoren alle daimyo’s van Satsuma evenals de familie van Anjiro. Shimadzu Takagisha resideert bij voorkeur in de kleine versterkte stad Ijuin, waar zijn familie vandaan komt. Daar ontvangt hij Anjiro/Paulo en vraagt hem naar de zeden en gewoonten, de rijkdommen en de kracht en macht van de Portugezen en de antwoorden die Paulo de heerser geeft, schijnen hem te zijn bevallen. Takahisha verklaart zich zeer onder de indruk van een tableau dat Dom Pedro da Silva de missionarissen bij hun vertrek uit Malacca heeft gegeven en dat een voorstelling is van de Heilige Maagd met het Goddelijk Kind, wellicht de `Godin van Barmhartigheid’. Het is een van de geschenken bestemd om de `koning van Japan’ te paaien. De daimyo zou – volgens Lacouture – voor de voorstelling zijn neergeknield en zijn dienaren hebben gevraagd het na te schilderen. De moeder van Takahisa stelt Anjiro ondertussen allerlei vragen over het geloof dat zulke fraaie voorstellingen voortbrengt en zij verzoekt de bezoeker haar een op schrift gesteld overzicht te verschaffen van de fundamentele dogma’s van deze religie, wat veel indruk op Anjiro maakt. Curieus is dat niemand in Japan zich nog schijnt te herinneren dat hij 30 maanden geleden aan de justitie is ontsnapt door naar Indië te vluchten. Integendeel, Anjiro/Paulo wordt met veel eer behandeld, zelfs door de autoriteiten.

Xavier laat zijn ordebroeders ook weten dat de Japanners geen vlees eten, zelfs niet dat van vogels; men ziet op tafel slechts groenten, rijst, koren, vis en heerlijk fruit; ziekten die het gevolg zijn van onmatig eten kennen de Japanners niet. Het is een gezond volk. Francisco Xavier blijkt van mening te zijn het volkrijke China te kunnen bezoeken onder bescherming van de keizer van Japan, die vriendschapsbanden onderhoudt met zijn Chinese ambtgenoot, aan wie hij zijn zegel heeft gezonden, opdat deze de paspoorten van Japanners die China willen bezoeken kan contrasigneren. Xavier heeft vernomen dat Japanse schepen in tien of twaalf dagen kunnen oversteken naar China. Het beste nieuws heeft de briefschrijver voor het laatst bewaard. Xavier en de zijnen zijn 29 september, de feestdag van São Miguel, door de daimyo van Satsuma ontvangen en enkele dagen later heeft de vorst een edict uitgevaardigd dat Japanners toestaat het christendom te omhelzen, wat de familie, buren en vrienden van Paulo da Santa Fé inmiddels hebben gedaan.

Het edict maakt de weg vrij voor prediking in het openbaar en binnen korte tijd bekeren zich veel inwoners van Kagoshima. De bonzen begrijpen dat het succes van Xavier de positie van het boeddhisme en daarmee hun eigen positie ondergraaft, Zij stellen zich vijandig tegen hen op, maar vinden daarvoor weinig steun bij de bevolking. Het prestige van de `christelijke bonze’ en zijn helpers wordt enorm vergroot door de wonderen die hij verricht. Xavier vraagt vissers die die vrijwel geen vis naar bovenhalen, nogmaals hun net uit te werpen. Zij halen het boordevol vis naar boven. Dit mirakel blijft zich een aantal jaren voordoen. Xavier geneest een ziek kind dat de moeder hem aanreikt. Hij zendt Juan Fernandez naar een lepralijder met de opdracht hem driemaal te vragen of hij in Jesus Christus gelooft. Als het antwoord bevestigend is, moet hij hem zegenen, waarna de man genezen zal zijn. Aldus geschiedt en kort daarna laat de man zich dopen. Het volgende wonder baart het meeste opzien. Het dochtertje van een niet bekeerde Japanner is overleden. Enige christelijke vrienden raden hem aan zich tot vader Francisco te wenden. Omdat het begrip `werderopstanding uit den dode’ Japanners volkomen vreemd is, gelooft de vader hier niet in. Uiteindelijk gooit de man zich huilend voor Xavier op de knieëen. Deze verwijdert zich een moment met Juan Fernandez, keert terug naar de vader en zegt: `gaat heen, uw dochter leeft.’ De man is furieus, omdat hij niet gelooft dat de `christelijke bonze’ iets heeft kunnen uitrichten zonder zijn overleden dochter te zien. Kort daarna komt het kind gezond en wel aanlopen. Als zij Xavier en Fernandez ziet, verklaart zij dat die twee mannen haar uit de klauwen van demonen hebben gered en naar het leven terug hebben gevoerd. De impact van dit mirakel is bijzonder groot; velen zien in Xavier een veel machtiger god dan hun eigen goden Amida en Chaca. De vrouw van een hoge hofdignitaris verwijdert deze afgodsbeelden en laat zich met haar hele gezin dopen.

In die tijd doen Portugese schepen die voorheen vaak naar Kagoshima kwamen, de haven niet meer aan; zij varen de stad voorbij en brengen hun rijke handelswaren naar Hirado. De handel van Kagoshima en van het hele koninkrijk Satsuma lijdt onder het gebrek aan door de Portugezen aangevoerde handelswaren. De daimyo is zeer bezorgd dat Kagoshima blijvend door de Portugese kooplieden gemeden gaat worden. De bonzen grijpen hun kans; zij geven Xavier hiervan de schuld. Hij zou de kooplieden hebben doorgestuurd naar Hirado en hen hebben belet naar Kagoshima te komen. De goden Amida en Chaca zijn ook vertoornd op hen; zij willen degenen straffen die veroorzaken dat hun pagodes gemeden worden. De daimyo vreest dat de bonzen weleens gelijk zouden kunnen hebben. Hij bedreigt Japanners die zich laten dopen met de doodstraf. In september 1550 neemt Xavier afscheid van Paulo da Santa Fé en zijn bekeerlingen. Hij scheept zich in op een Portugees schip met bestemming Hirado, ten noordwesten van Kyushu, tezamen met pater Cosme de Torres, broeder Juan Fernandez en twee Japanse christenen, Bernardo en Mateus. Hij heeft tien maanden moeten wachten voor aleer een Portugees schip Kagoshima aandoet. Voor hij vertrekt voorziet hij twee bonzen die zich hebben bekeerd en Indië en Europa willen bezoeken, van geloofsbrieven. Het dreigement van de daimyo wordt niet uitgevoerd en een paar jaar later zal hij zelfs vragen om missionarissen. Paulo da Santa Fé onderwijst de christengemeente van Kagoshima, maar de bonzen maken hem het leven zo zuur, dat hij na vijf maanden een andere werkkring zoekt. Hij sluit zich als zovelen uit de arme provincie Kyushu aan bij de gevreesde Wako-piraten die de Chinese kuststreken plunderen en brandschatten. Tijd om een nieuwe carrière op te bouwen krijgt hij niet. Een rivaal snijdt hem de keel af.

Onderweg naar Hirado vragen Japanners de missionarissen het kasteel te bezoeken van tone (prins) Hexandono, een vazal van de daimyo van Satsuma. De tone staat, na een preek van Xavier te hebben aangehoord, toe dat zijn vrouw zich laat dopen. Om zijn heer niet te mishagen, ziet hij daar zelf van af. Als de jezuïeten in Hirado ariveren worden zij door de bemanningen van de Portugese schepen in de haven met artilleriesalvo’s ontvangen. Zij roeren ook hun trommels en bespelen hun trompetten. De daimyo van Hirado, Taquanombo, schrikt zich een ongeluk van het lawaai. Hij vreest dat de daimyo van Satsuma een aanval op Hirado doet, waarbij hij steun krijgt van de Portugese schepen in zijn haven. Als een dienaar van Taquanombo die poolshoogte moest gaan nemen, terugkeert met de mededeling dat het lawaai uitingen van vreugde zijn wegens de aankomst van een bonze van de christenen en dat zij zelfs hun vlaggen hebben gehesen en hun schepen hebben gepavoiseerd, wil Taquanombo de beroemde bonze ontvangen. De Portugese scheepskapiteins zorgen voor een indrukwekkend escorte als de jezuïeten zich naar het hof begeven. De daimyo wil niet voor de vreemdelingen onderdoen en ontvangt zijn gasten eveneens met de nodige luister. Als hij verneemt dat zijn vijand, de daimyo van Satsuma, de jezuïeten heeft gedwongen zijn land te verlaten, is dit voor hem juist aanleiding hun toestemming te geven in zijn rijk het christendom te prediken. En in minder dan twintig dagen bekeren zich meer Japanners in Hirado dan in Kagoshima in een heel jaar.

Xavier laat Hirado over aan Cosme de Torres en trekt zelf eind oktober 1550 verder met Juan Fernandez, Bernardo en Mateus. Hij wil de hoofdstad van Japan Miyako, thans Kyoto, bezoeken om de keizer verlof te vragen met zijn missiearbeid te mogen beginnen. Hij wil ook vragen een Portugese feitoria in de handelsstad Sakai, bij Osaka, te mogen stichten. Pater Francisco, broeder Juan Fernandez, Bernardo en Mateus schepen zich in Facata in met bestemming Yamaguchi, de hoofdstad van het kleine koninkrijk Suwo, aan de zuidkant van het hoofdeiland Honshu, op meer dan honderd mijl van Hirado. Ofschoon Xavier zo snel mogelijk wil doorreizen naar Miyako, blijkt er in Yamaguchi zo’n wanorde te heersen dat Xavier besluit daar het zaad van het Evangelie uit te strooien. Hij vraagt een audiëntie aan bij de daimyo van Suwo, Ouchi Yoshikata, een van de machtigste mannen in Japan. Xavier acht een onderhoud met Yoshitaka3 een noodzakelijke tussenstap voor een audiëntie bij de `koning van Japan’ Het onderhoud levert niets op; Xavier heeft een uur uit de Heilige Schrift voorgelezen; Yoshitaka heeft aandachtig geluisterd en hem toen heen gezonden. Tijdens de maand dat de missionarissen in deze stad verblijven, weten zij nauwelijks een ziel te winnen. Tegen eind december zetten Xavier en de zijnen hun reis voort. Zonder dat zij daarop gekleed zijn wacht hun een maandenlange voettocht over de bergen door een besneeuwd Japan, waarbij Bernardo als gids optreedt. Hij draagt ook de mondvoorraad, bestaande uit gebakken rijst. De eerste weken zijn vreselijk; de reizigers zakken soms tot hun knieën in de sneeuw. Zij moeten steile met ijs bedekte rotsen beklimmen. Aangekomen in Sakai, blijkt Xavier zo uitgeput en koortsig te zijn dat hij enkele dagen rust moet nemen. Ook voor Bernardo moet de tocht zeer zwaar zijn geweest. Deze zoon van een afgezette samurai is ziekelijk en min of meer hulpbehoevend. Daarbij is hij zo lelijk dat hij de kinderen schrik aanjaagt.

Op weg naar Miyako predikt Xavier in een stad. De bewoners horen hem met meer dan gewone belangstelling aan. Na een tijd te hebben gesproken, legt hij de noodzaak uit ondeugden te laten varen en zich toe te leggen op de beoefening van de deugd, wil men zijn ziel redden. De boodschap valt zeer slecht. De toehoorders voeren pater Francisco te stad uit waar zij hem willen stenigen. Maar voordat dit wrede plan kan worden uitgevoerd, laat de Goddelijke Voorzienigheid een zo hevig onweer losbarsten, dat iedereen een goed heenkomen zoekt. Als het gezelschap op weg naar Miyako in het besneeuwde landschap niet zeker is van de goede weg, worden zij ingehaald door een ruiter die de weg goed schijnt te kennen. Xavier vraagt de ruiter of zij zich op de goede weg bevinden. De ruiter nodigt hem uit hem te volgen en vraagt of hij een pakket dat hem onder het paardrijden veel hinder bezorgt, wil dragen. Xavier stemt hiermee in en tracht, een zware valies torsend, de ruiter bij te houden. Omdat deze de snelheid van zijn paard niet aanpast aan die van Xavier, levert de laatste zo’n buitensporige krachtsinspanning dat hij er letterlijk bij neervalt. Zijn metgezellen die de ruiter niet hebben kunnen bijhouden, vinden hun leidsman, met opgezwollen benen en voeten en liggend in de sneeuw, nauwelijks in staat te spreken.

Na een vreselijke tocht van twee maanden arriveren de jezuïeten en hun helpers tegen eind februari in Miyako. Zij treffen de stad in stad van oorlog aan en het blijkt niet mogelijk een audiëntie te verkrijgen bij de keizer of tenno wiens macht nog slechts een schaduw is van zijn vroegere macht4, maar wiens morele prestige nog zeer groot is. Hij wordt beschouwd als de hoeder van de kosmische orde. De missionarissen noemen de tenno wat `Heer des Hemels’ betekent, meestal de Dairi, een paleistitel die staat voor `Verborgen Heiligdom,’ een titel vergelijkbaar met de van `Verheven Porte’ voor de Osmaanse sultan van Turkije. Van de machtige militaire dictatuur van de shogun of generalissimo is ook weinig over. De Ashikaga-shogun wordt nog slechts gehoorzaamd in de vijf provincies rond de hoofdstad, maar anders dan de tenno, beschikt de shogun over een royaal inkomen uit grondbezit. Xavier acht het moment ongeschikt om in de in wanorde verkerende stad een nieuw geloof te gaan verkondigen, temeer omdat de bonzen van wat hij noemt de `Universiteit van Bando’5 weigeren een discussie met hem aan te gaan. Besloten wordt naar Yamaguchi terug te keren, maar de zaken daar anders aan te pakken. Xavier heeft ervaren dat de Japanners zich storen aan zijn oude soutane; zij hebben de neiging minder geloof aan zijn worden te hechten dan wanneer zijn kleding onberispelijk is. Xavier heeft ook geleerd dat de Japanners veel waarde hechten aan Europese industriële producten. Hij wil de dialoog met de daimyo van Suwo, Ouchi Yoshitaka, hervatten, omdat deze een deugdelijke gesprekspartner is en hij wil trachten zijn gunst te verwerven door hem een Europees geschenk te geven.

Alden schrijft dat de jezuïeten in een gunstige periode in Japan arriveren. Xavier ervaart bij zijn bezoek aan Miyako dat de centrale autoriteit van het oude Ashikaga-shogunaat verwoest is door een lange serie oorlogen tussen de adel die al in de jaren zestig van de 15e eeuw begonnen is. Deze conflicten hebben de keizer en de shoguns beroofd van de daadwerkelijke controle over de 66 provincies van Japan. Het zijn de daimyos, niet de keizer die een beslissende rol spelen in de verspreiding van het christendom, want als zij zich bekeerd hebben, wordt hun voorbeeld gevolgd door de meesten van hun vazallen, kooplieden, handwerkers en boeren. Dat verklaart waarom de jezuïeten in Japan, anders dan aan de Parelvisserskust, de `from the top down’ strategie volgen. Deze strategie bergt natuurlijk het gevaar in zich dat de christelijke daimyo wordt verdreven of opgevolgd door een aanhanger van het boeddhisme of, minder waarschijnlijk, van het shintoïsme6, een mengvorm van boeddhisme en confucianisme. Een dag van massale bekering kan dus gevolgd worden door een dag van massale afvalligheid. Boxer noemt het een voordeel dat de jezuïeten niet afhankelijk zijn van de genade van een centraal gezag, dat hen zou kunnen bevelen te vertrekken, maar alleen maar te maken hebben met rivaliserende daimyo’s. Als de ene daimyo hen verbiedt te prediken, is dat voor zijn rivaal juist een reden de geloofsverbreiding toe te staan.

Xavier en de zijnen varen per schip over de rivier naar Sakai en vandaar met zeeschip naar Hirado, om een klok, en spinet en andere voortbrengselen van de Europese nijverheid die de onderkoning in Goa hem heeft meegegeven, te gaan ophalen. Terug in Yamaguchi, vraagt Xavier een audiëntie aan bij Ouchi Yoshitaka. Als zij vernemen dat zij welkom zijn, verruilen de jezuïeten hun katoenen soutanes voor kleding van zijde, omdat in Japan alleen vagebonden katoenen kleren dragen en het dragen van zijden kleding algemeen is verbreid. De daimyo is verrukt van de geschenken; hij bewondert de intelligentie en het talent van Europeanen. Xavier vraagt in zijn hoedanigheid van gezant van de capitão-geral van de Estado da India, een tweede audiëntie bij de daimyo aan, om de vorst twee brieven te kunnen overhandigen. De ene brief is afkomstig van Dom João de Albuquerque, bisschop van Goa, en de andere van capitão-geral Garcia de Sá. Hij heeft een grote som zilver die de daimyo hem heeft aangeboden, geweigerd. `Dat is vreemd! Zegt Ouchi Yoshitaka, de bonzen uit Europa weigeren geld en de onzen hebben daar nooit genoeg van!’ De vorst geeft te kennen dat hij Xavier een gunst wil bewijzen. Deze vraagt hem slechts in Yamaguchi het Evangelie te mogen verkondigen. De daimyo willigt dit verzoek in. Bovendien bedreigt hij de boeddhistische bonzen met zware straffen als zij het Xavier en de zijnen lastig maken. Hij biedt de jezuïeten en hun helpers ook huisvesting aan. Zij krijgen een huis waarin bonzen hebben gewoond.

Er wordt tweemaal per dag in Yamaguchi gepreekt. De boodschap komt vooral aan bij vooraanstaande burgers. Een aantal van hen bekeert zich als eersten en zij blijken zeer enthousiaste bekeerlingen te zijn. Hun begeerte naar de waarheid kent geen grenzen. Xavier predikt voor grote menigten, waarbij hem de meest uiteenlopende vragen worden gesteld. Er wordt zowel gevraagd naar de betekenis van de eeuwigheid en de onsterfelijkheid van de ziel, als naar de baan van hemellichamen, de vorm van de aarde (de Japanners weten niet dat de aarde rond is) en het ontstaan van de kleuren van de regenboog. Xavier geeft onvermoeibaar met groot geduld antwoord op de gestelde vragen. Omdat Yamaguchi bezocht wordt door Chinese handelaren, vindt Xavier hen ook onder zijn gehoor. Hoewel de Japanse taal nogal verschilt van het Chinees en Xavier vrijwel geen woord Chinees kent, went hij zich tot zijn Chinese toehoorders en spreekt hen in het meest zuivere Chinees toe. De mensen klappen verrukt in hun handen; nooit hebben zij een man gezien die zo machtig is als deze christelijke bonze.

Een van de belangrijkste heren in het land, prins Neatondono steunt de missionarissen en geeft talrijke blijken van zijn genegenheid, evenals zijn vrouw, maar laten dopen doen zij zich niet, omdat zij veel geld hebben uitgegeven aan de Japanse god Amida, voor wie zij kloosters hebben laten bouwen. Zij vrezen hun kapitaal te verliezen bij verandering van godsdienst.

Broeder Juan Fernandez weet ook veel mensen te bekeren, onder alle lagen van de bevolking. Een van hen is een half blinde luitspeler die bij zijn doop de naam Lourenço aanneemt. Xavier neemt hem op in de Societas Jesu. De bekeerling was naar Yamaguchi gekomen om zich aan te sluiten bij een grote groep bonzen; in plaats daarvan wordt hij jezuïet en hij zal zich later onderscheiden bij missiewerk in Japan. Een van de problemen bij de geloofsverkondiging is het ontbreken van het begrip ‘God’ in het Japans. Aanvankelijk behelpen de missionarissen zich met de term ‘Hoteké,’ een van de verschijneingsvormen van Boeddha. Omdat dit tot misverstanden leidt, spreken zij later over ‘Deus’ of ‘Deos’. Via ‘Deusu’ wordt dit uiteindelijk ‘Dauso,’ wat `groot bedrog’ betekent. Het succes van de jezuïeten in Yamaguchi doet de bonzen zich daarover beklagen bij de daimyo die voor hun dreigementen door de knieën gaat. Hij trekt weliswaar zijn gegeven toestemming het Evangelie te verkondigen niet in, maar hij confisqueert de bezittingen van gefortuneerde bekeerlingen en geeft de bonzen de vrijheid Xavier en de zijnen te belasteren. Deze maatregelen hebben een averechts effect; een paar dagen later bedraagt het aantal christenen in Yamaguchi 3.000 zielen.7

Tijdens zijn verblijf in Yamaguchi maakt Francisco Xavier kennis met de op dat moment gefortuneerde Portugese handelaar Fernão Mendes Pinto, die al ten minste tweemaal Japan heeft bezocht. Uit de correspondentie van Xavier blijkt dat Pinto hem 300 cruzados heeft geleend voor de bouw van de eerste katholieke kerk in Yamaguchi en in Japan. Uit onderzoek van Jordão de Freitas is gebleken dat Xavier dit bedrag later in Malacca aan Pinto8 heeft terugbetaald. Pinto, die een groot bewonderaar is van Francisco Xavier, maakt zelf in zijn boek geen melding van de geldlening.

Een klein jaar nadat Francisco Xavier zijn missiepost in Yamaguchi heeft gevestigd en daar vele mensen tot het katholieke geloof heeft bekeerd, ontvangt hij begin september 1551 bericht van Otomo Yoshishige, de yakata9 van Bungo dat er een Portugees schip in Hiji, een mijl van Fucheo, de hoofdstad van Bungo en 50 mijl van Yamaguchi, is aangekomen. Hij zendt de Japanse christen Mateus met een brief voor de kapitein en de kooplieden over land naar Bungo. In deze brief vraagt Xavier naar hun namen, naar nieuws uit Indië, uit welke haven in China het schip in Japan is gearriveerd en wanneer het met welke bestemming vertrekt. De bemanning van de nau do trato, de São Miguel, is verrukt te vernemen dat hun beminde heilige in de buurt is. De kapitein van het schip, Dom Duarte`da Gama, geeft Mateus voor hem brieven uit Goa en Malacca mee, die hij voor hem heeft meegebracht. Hij laat weten dat hij over een maand wil vetrekken naar een haven in China, waar drie naus, die in januari naar Indië zullen terugkeren, worden geladen, Een daarvan staat onder bevel van Diogo Pereira, een vriend van Francisco Xavier, met wie hij naar Indië kan reizen. Mateus, die al na vijf dagen terugkeert in Yamaguchi, heeft een brief voor Xavier bij zich van pater Camerini, zijn plaatsvervanger in Goa. Camerini laat de generaal-overste van de jezuïeten in Azië weten dat zijn aanwezigheid in Goa absoluut vereist is en vraagt hem zo spoedig mogelijk terug te keren. Francisco Xavier ontbiedt hierop Cosme de Torres naar Yamaguchi en draagt de zorg over de bloeiende christengemeente in de stad aan hem over. Hijzelf wil zich inschepen op de São Miguel. Eind september 1551 begeven Francisco Xavier, Bernardo, Mateus, Lourenço en twee jonge Japanners wier bezittingen door de daimyo van Suwo zijn geconfisqueerd en die weigeren hun nieuwe geloof op te geven om dat terug te krijgen, zich op weg naar Bungo. Zij beginnen ieder met een stok in de hand en een klein pakje bagage op de rug aan hun voettocht. Na vijf dagen gelopen te hebben en nog maar twee mijl verwijderd van hun bestemming, wordt Xavier bezocht door hevige koortsen en ondraaglijke hoofdpijn. Bovendien zijn z’n benen vreselijk opgezwollen en is hij volkomen uitgeput. Lourenço, Bernardo en Mateus brengen het trieste nieuws over aan kapitein Dom Duarte da Gama. Hij begeeft zich met een aantal Portugezen te paard naar de plaats waar de zieke zich bevindt. Xavier blijkt te ziek is om te kunnen paardrijden en daarom moet de reis te voet worden voortgezet, waarbij de ruiters hun paard aan de teugel leiden. Zodra de bemanning van de São Miguel mekt dat hun geliefde pater Francisco in aantocht is, hijsen zij de vlaggen en wimpels in top, blazen op hun trompetten en schieten met hun artillerie in de`lucht, wat de bevolking van Hiji en omgeving veel schrik aanjaagt. De daimyo van Bungo, Otomo Yoshishige, zit op zijn troon te beven, omdat hij meent door de Europeanen te worden aangevallen. Een dienaar aan het hof komt in naam van zijn heer naar`de São Miguel, om de kapitein te vragen wat al het lawaai te beduiden heeft. Als de dienaar Xavier heeft gezien, vraagt hij de kapitein waarom hij zo armelijk gekleed is. Kapitein Duarte da Gama antwoordt dat de jezuïet stamt uit een adelijke familie; hij heeft zijn rijkdom opgegeven om zielen te redden. De dienaar is sprakeloos als hij dit antwoord verneemt. Hij rapporteert aan de daimyo dat het lawaai verband houdt met de verwelkoming van de christelijke bonze die zoveel wonderen in Yamaguchi heeft verricht. Hierop besluit Otomo Yoshishige de jezuïet uit te nodigen hem een bezoek te brengen, ondanks dat de bonzen veel laster over Xavier hebben verspreid. Zij hebben de vorst onder meer verteld dat de missionaris straatarm is, een grote schande in Japan, en zich schuldig maakt aan hekserij. De praatjes van de bonzen zijn – volgens Lacouture10 – voor Otomo aanleiding een zeer knappe jonge jongen die zijn favoriet is, uit zijn kamer en zijn paleis te verwijderen.

De uitnodiging van Otomo aan Xavier wordt overgebracht door een jonge prins van koninklijke bloede, die vergezeld is door zijn gouverneur en een escorte van 30 man. De prins wenst de uitnodiging in persoon aan Xavier ter hand te stellen en het antwoord te vernemen. Xavier laat weten de uitnodiging te aanvaarden. De daimyo geeft bevel de bonze een grootse ontvangst te bereiden. Zodra Dom Duarte de laster verneemt, roept hij de Portugese handelaren ter plaatse bijeen. Zij besluiten dat Francisco Xavier met grote luister en groot gevolg zijn bezoek aan de koning zal brengen. Zij weten Xavier ervan te overtuigen dat de verspreiding van het geloof ermee gebaat is als hij ermee akkoord gaat zich ter ere Gods te laten kleden op een wijze die Japanners van iemand als hij verwachten. De volgende dag varen een sloep en twee kano’s, versierd met prachtige Chinese tapijten en wimpels in levendige kleuren met Xavier van Hiji naar de koninklijke residentie in Fucheo. De jezuïet begeeft zich naar het paleis van de soeverein begeleid door dertig Portugezen gekleed in de rijkste stoffen, waarvan het gouden borduurwerk is opgesmukt met edelstenen. Allen dragen een gouden ketting en een prachtige hoed. Zelfs de slaven in een van de twee kano’s zijn rijk gekleed. De ontscheping van ieder vaartuig wordt begeleid door het bespelen van muziekinstrumenten. Het hoofd van de koninklijke garde staat Xavier met een draagstoel op te wachten, maar Xavier geeft er de voorkeur aan te voet naar het paleid te gaan. Hierop stelt de garde zich op aan weerszijden van de straat. Voorop loopt kapitein Dom Duarte; zijn rechterhand steunt op zijn commandostaf en in zijn linkerhand draagt hij zijn met een vederbos versierde hoed. De andere officieren zijn met een zelfde grandeur en schoonheid gekleed. Aan het einde van de stoet lopen vijf officieren: de een draagt het Evangelie, bedekt met een foedraal van wit satijn; de tweede een bengala (stok), versierd met goud; de derde begeleid met zwart velours bedekte ezels; de vierde draagt een tableau met een voorstelling van de Heilige Maagd, bedekt met een shawl van violet damast; de vijfde, tenslotte, draagt een prachtige parasol. Dan volgt pater Francisco, gestoken in een nieuwe soutane; daaroverheen draagt hij een zeer mooie superplie en een stola van groen velour opgesmukt met goudbrocaat. Xavier wordt gevolgd door zijn vrienden, van wie de slaven de optocht besluiten. De stoet trekt, begeleid door militaire muziek afgewisseld met symfonieën, door de straten van Fucheo. De stoet trekt zoveel bekijks dat de inwoners van de stad zelfs op de daken staan. Op het plein voor het paleis wordt de stoet opgewacht door 600 gardisten met het kromzwaard in de vuist. Zij vormen een erehaag voor de grote bonze uit Chémachicogin (Portugal). De ontvangst ten paleize gaat met veel plichtplegingen gepaard. Francisco Xavier en zijn gevolg worden eerst door de broer van de daimyo ontvangen en daarna door Otomo Yoshishige zelf. De audiëntie is voor Xavier en de Portugezen een groot succes; de daimyo leidt zijn gast naar zijn troon en doet hem op gelijke hoogte plaatsnemen. Hiermee breekt hij met het koninklijk protocol wat zeer ongebruikelijjk is. Xavier spreekt in het openbaar met de vorst over het christelijk geloof. Otomo toont zich verrukt over de zuiverheid en de elegantie van het Japans van zijn gast. Een van de bonzen, door Pinto aangeduid als Faxiondono, die ook bij de audiëntie aanwezig is, poogt de christelijke leer te weerleggen, maar hij geraakt al gauw in de war door de antwoorden die Xavier geeft. Hij debiteert zulke dwaasheden dat zijn woorden hilariteit opwekken bij Otomo en dus bij zijn gehele hofhouding. Faxiondono maakt zich zo kwaad dat Otomo hem moet vragen te vertrekken. De vorst dreigend met de wraak van de goden Chaca en Amida, trekt de bonze zich terug. Als de tijd voor de maaltijd is aangebroken, nodigt Otomo zijn gast uit aan de koninklijke tafel plaats te nemen, een eer die alleen zeer goede vrienden te beurt valt. Natuurlijk raakt direct na afloopo van de audiëntie in de stad bekend hij goed de christelijke bonze door de daimyo ontvangen is. Dit leidt ertoe dat grote scharen mensen zijn predikaties willen aanhoren. Xavier is onvermoeibaar dag en nacht in touw, zodat zijn landgenoten hem nog nauwelijks zien.

De steun van de daimyo en de successen die Xavier boekt, maken de bonzen woedend. Bovendien delven zij telkens het onderspit als zij in het openbaar met hem in discussie gaan. Dit overkomt ook een van de bekenste bonzen, Saccaï-Feran. Als hij te midden van een enorme menigte in Xavier zijn meerdere moet erkennen, valt hij op zijn knieën voor hem neer en looft luidkeels de Heer. Deze spectaculaire gebeurtenis doet 500 mensen vragen om het doopsel.

Als Xavier en de zijnen een maand in Fucheo zijn, moet Dom Duarte da Gama zich voor vertrek gereedmaken. Xavier gaat, met alle Portugezen die hem bij zijn eerste audiëntie vergezeld hebben, een afscheidsbezoek aan Otomo brengen. De daimyo neemt onder tranen afscheid van zijn vriend. Zij spreken af dat Xavier nog eenmaal in discussie zal gaan met de bonze Fucarandono, die hij al eens overwonnen heeft in het bijzijn van de vorst. De bonze blijkt zich zo vreselijk kwaadaardig tegen zijn opponent op te stellen dat Otomo hem wel weg moet jagen. De bonzen beginnen op alle mogelijke manieren de bevolking tegen Xavier en zijn landgenoten op te stoken. De spanning loopt zo op dat de Portugezen zich veiliheidshalve terugtrekken op de São Miguel, behalve Xavier. Dom Duarte treft de missionaris tenslotte aan in een armzalige hut, temidden van acht bekeerlingen. Zij hebben zich openlijk tot tegenstanders van de bonzen verklaard en vrezen daarom voor hun leven. Xavier wil hen niet in de steek laten. Als Dom Duarte dit verneemt, belooft hij op zijn beurt Xavier niet alleen te zullen achterlaten in Japan, maar bij hem te blijven en zijn schip onder bevel van een ander te laten vertrekken.

De moeilijkheden die de missionarissen in Bungo ondervinden zijn nog niets vergeleken met wat zich in Yamaguchi afspeelt. Het ophitsen van de bevolking door de bonzen leidt in Yamaguchi tot een echte opstand die onder bevel van Sue Takafusa, de belangrijkste vazal van Ouchi Yoshikata, zijn paleis bereikt. De daimyo is gedwongen uit te wijken naar het klooster van Hosen-ji. Maar terwijl hij daar zijn toevlucht heeft gevonden, moet hij constateren dat zijn getrouwen zich uit de voeten maken en dat zijn vijanden in aantal toenemen. Hij vlucht over de bergen naar het westen, in een poging over zee Kyushu te bereiken. Hij en zijn zoontje van tien jaar worden met enkele trouwe bonzen ingesloten door hun achtervolgers. Yoshitaka besluit zich het leven te benemen. Na eerst het kind met een dolk te hebben gedood, pleegt hij seppuku.11

Omdat de rebellie uitgelokt is door de welwillendheid van de daimyo jegens de vreemde priesters, worden de levens van Cosme de Torres en Juan Fernandez eveneens door de opstandelingen bedreigd. Een grote dame aan het hof biedt hen echter een schuilplaats in een klooster. Daarbij biedt zij de jezuïeten onderdak in haar eigen huis, totdat de opvolger van de ongelukkige Yoshikata hen verzekert van zijn bescherming. Xavier en zijn kameraden hebben in Yoshikata een echte vriend verloren, ofschoon hun zaak daaronder niet lijdt.

Er verzamelen zich in Fucheo 3.000 bonzen; zij vragen Otomo nog eenmaal met Xavier te mogen discussiëren. De daimyo stemt hiermee in, op voorwaarde dat zij zich gematigd zullen gedragen en dat aan het einde van de discussie de beslissing valt wie de winnaar is. Aan het einde van het debat verklaart Otomo Yoshishige de christelijke leer meer in overeenstemming met de rede dan wat de bonzen naar voeren hebben gebracht. Hij voegt daaraan toe dat hij een ambassadeur naar de onderkoning in Indië zal zenden om hem te vragen meer jezuïeten naar Bungo te sturen. De vorst verklaart ook geen bonzen meer te zullen ontvangen en hij kondigt zware straffen aan voor de bonzen die christenen bedreigen. Otomo zendt zijn gezant naar de onderkoning in Goa.12 met de São Miguel mee. Hij heeft een brief en een geschenk bij zich. In de brief laat Otomo weten vriendschappelijke betrekkingen met de onderkoning te willen aangaan. Bij zijn afscheid van de daimyo belooft Xavier de gezant van Bungo te zullen ondersteunen en zelf de gevraagde jezuïeten naar Bungo te zullen zenden. De gezant wordt later in Goa gedoopt. Hij neemt daarbij de naam Lourenço aan en keert in 1552 naar Japan terug. Vervolgens begeeft Xavier zich met de gezant en ook vergezeld door Mateus uit Yamaguchi, Bernardo uit Kagoshima en João en António da Santa Fé naar Hiji, waar kapitein Dom Duarte het vertrek van zijn nau do trato aan het voorbereiden is. Hoe het de beide laatsten vergaan is, vertelt de geschiedenis niet. Van Mateus is bekend dat hij in Goa sterft. Bernardo reist naar Portugal en komt in september 1553 in Lissabon aan. Hij is de eerste Japanner die voet zet op Europese bodem. Francisco Xavier had hem een rondreis willen laten maken langs de katholieke landen van Europa. Bernardo wordt echter jezuïet en blijft in het College van Coimbra. In 1554 reist hij naar Rome, ontmoet daar Ignatius van Loyola, de stichter van de Societas Jesu, keert terug naar Coimbra, waar de eerste Japanse jezuïet in 1557 overlijdt.

Als Xavier zich te midden van zijn vrienden aan boord van de São Miguel bevindt, vraagt hij hen te bidden voor Malacca. Op de vraag waarom, antwoord hij. De arme stad wordt vanaf het land als vanuit zee belegerd; Javanen en Maleiers trekken met 1200 man tegen de stad op en Dom Pedro da Silva, gesecondeerd door Dom Fernando de Carvalho, heeft deze aanvallen niet kunnen afslaan. De Javanen zijn heer en meester van Malacca, dat zij al geplunderd hebben. Van de 300 Portugese soldaten in de stad zijn er 100 afgeslacht. De anderen hebben zich teruggetrokken in het fort. `Ongelukkig Malacca! Die stad is slechts een plaats des onheils….van moord!…van slachting!…van verschillende duizenden gevangenen! En het zijn de zonden van deze schuldige stad die de kastijding heeft veroorzaakt! Oh! Bidt mijn vrienden! Bidt veel voor haar! Mijn vader, dat is verschrikkelijk! Hoe weet u dat allemaal? Er is geen schip binnengelopen.’ `God heeft mij dit doen weten,’ antwoordt Xavier zachtjes, terwijl hij de ogen neerslaat. Het slechte nieuws veroorzaakt grote consternatie, want alle opvarenden van het schip hebben belangen of bekenden in Malacca. Op 20 november 1551 wordt het anker gelicht, bij schitterend weer en gunstige windrichting, maar met een zee bezaaid met klippen en gevaarlijk in alle jaargetijden, zelfs voor de meest ervaren zeelieden.

1 Dit slaat op in boeddhistische kloosters bedreven sodomie en pederastie. Wat dat betreft lijkt de situatie op de opvoeding in Athene ten tijde van Alcibiades.

2 Bedoeld is Ninjitsu de zeer wijze en gerespecteerde bonze van de Fuhushoji-tempel en een grote vriend van Francisco Xavier.

3 Oxindono volgens Daurignac

4 Boxer schrijft (pag. 42) dat het keizerlijke hof gedwongen is van autogrammen voorziene kostbare huishoudelijke spullen te verkopen en dat de regerende monarch Go-Nara Tenno (1527-1557) uit geldgebrek de plechtigheden van zijn troonsbestijging enige jaren heeft moeten uitstellen, totdat daimyo Ouchi Yoshitaka van Suwo bereid bleek deze, in ruil voor een door de tenno verleende titel, te betalen.

5 Volgens Boxer bedoelt Xavier hiermee de Ashikaga-gakko, een befaamde kloosterschool van die naam met 3.000 studenten, die destijds onder beheer stond van priesters van de Zen-sekte. Het is een beroemd centrum voor de studie van Chinese literatuur en Confucianistische filosofie.

6 Hattstein citeert op pag. 49 Thomas Imoos, volgens wie ‘De oorspron-kelijke bais van shinto een gevoel voor de heiligheid van de natuur en het leven is.’ Met de innerlijke reinheid (Makato) streeft het shintoïsme naar de eenvoud van het leven en harmonie met de natuur.

7 Dit gegeven is ontleend aan Daurignac (pag. 114 Tome second); Boxer stelt het aantal bekeerde Japanners bij Xaviers vertrek op zo’n 1.000 zielen (pag. 39)

8 In 1554 treedt Fernão Mendes Pinto in Goa toe tot de Societas Jesu, waarbij hij zijn gehele vermogen aan de orde schenkt. Zijn wispeltu-righeid en rusteloze geest maken Pinto ongeschikt om zich te onder-werpen aan de ijzeren discipline en de rigide zelfdiscipline die worden gevraagd van de zonen van Loyola en tijdens zijn vierde en laatste bezoek aan Japan in 1556 verlaat hij de orde vrijwillig.

9 Yakata is de militaire titel die de daimyo van Bungo van de shogun heeft ontvangen, ten teken dat hij autonome macht bezit

10 pag. 164

11 In Europa, om onduistere reden, hara-kiri genoemd.

12 Koning João III ontvangt van Otomo eveneens een brief en een geschenk, bestaande uit wapens, ten teken van vriendschap. Otomo’s brief en geschenk voor de koning worden in 1553 door Diogo Lopes de Sousa naar Lissabon gebracht. Vijf jaar later bereikt het antwoord van koning Sebastão Otomo. De koning dankt hem voor het zenden van een gezant naar Goa, voor zijn hulp aan de jezuïeten in Japan, bericht hem over de dood van zijn vader, João III, en spoort hem aan spoedig christen te worden.

5.3 Opnieuw jezuïeten naar Japan.

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...