Het kolonisatieplan van 1635. De Swahilikust in de jaren 1635 tot 1651

Deel 22 Index

Hoofdstuk 4

De Swahilikust in de jaren 1635 tot 1651

4.0 Het kolonisatieplan van 1635

Geschreven door Arnold van Wickeren

De opstand in de Rios de Cuama is veel sneller onderdrukt dan die aan de Mombaçakust, dankzij de besluitvaardigheid van Diogo de Sousa de Meneses, die in de twintiger jaren al eens capitão van Moçambique is geweest en die in 1632 als zodanig terugkeert. Hij hoort over de kritische situatie van de Portugezen aan de Zambezi. Van de markten in Karangaland zijn slechts vijf overlevenden; van die in Manica, slechts zes en een jezuïet. In Tete is het aantal Portugezen teruggebracht tot 13 en in Sena tot 20. Diogo de Sousa de Meneses laat Brito de Vasconcelos als castellan in het Fortaleza van Moçambique achter en hij haast zich met 2.000 haakbusschutters naar het zuiden. In Quelimane verdrijft hij de stamleden die de stad belegeren; hij claimt daarbij 2.000 van hen te hebben gedood en daarnaast heeft hij velen gevangengenomen en vee buitgemaakt. Nadat hij de omgeving heeft gepacificeerd en 2.000 zwarten in Luabo heeft geworven, reist hij de Zambezi op, onderweg alle tegenstand overwinnend. Van Sena trekt hij Manica binnen, waar hij de hoofdkraal van Chicanga platbrandt. Hij plaatst een man op de troon die erkent vazalplichtig te zijn aan de Koning van Portugal en die de goudmijnen van het koninkrijk weer in gebruik wil stellen.

Sousa de Meneses trekt Karangaland binnen met een leger van 300 Portugese en mulatto haakbusschutters en 12.000 inheemsen. Hij ontmoet Kapararidze op 24 juni dichtbij waar de afgezette Monomotapa zijn zege op de Portugezen heeft behaald. Na een halve dag vechten, slaat de vijand op de vlucht, met achterlating van 12.000 doden, als we Sousa de Meneses mogen geloven, en vele wapens, vrouwen en vee.

Het verhaal wordt verspreid dat er tijdens het gevecht een prachtige figuur opsteeg, blinkend als de zon, en zij bezielde het Portugese leger; priesters verklaren spoedig dat er sprake was van een wonder. Wat zeker is, is dat Sousa de Meneses een beslissende overwinning behaalt; de markten worden heropend en de handel hersteld. Deze prestatie is temeer opmerkelijk omdat het Sousa de Meneses was toegestaan de capitania slechts tien maanden te bezetten.

De vice-rei en zijn Conselho zijn zwaar gekant tegen iedere Conquista van Monomotapa in dat tijdsgewricht, en dat wegens de desperate toestand waarin de Estado da India verkeert. Zelfs niet de rebellie langs de Rios beschouwen zij als een mooie gelegenheid voor zulk een strenge actie als Sousa de Meneses heeft ondernomen. Bovendien is sprake van een stevige persoonlijke animositeit tussen de graaf van Linhares en Sousa de Meneses, die een onafhankelijke geest is en die al vaak de degens met hem heeft gekruist tijdens vergaderingen van het Conselho do Estado. Als bepaalde personen die uit Moçambique in Goa aankomen beweren dat Sousa de Meneses burgers heeft opgeroepen voor dienst in het leger en dat hij goederen uit de nalatenschap van Nuno Álvares Pereira tot zich heeft genomen, omdat deze hem zouden toekomen, laat Linhares deze klachten onder ede herhalen en de Mesa de Relação beveelt aan Sousa de Meneses van zijn functie te ontheffen tenzij hij onmiddellijk een afdoende verklaring geeft voor de beweerde misdaden. Linhares zendt een rechter naar Moçambique om een devassa in te stellen en de capitão te ontslaan.

In Lissabon is ondertussen opnieuw de vrees ontstaan voor buitenlandse interventie. Als er berichten worden ontvangen dat er in Engeland een pinas is uitgerust om de kust van Moçambique te verkennen, hernieuwt de koning onmiddellijk eerdere opdrachten de mondingen van de Zambezi te fortificeren. Er vertrekt in 1632, samen met de vloot die dat jaar naar Indië vertrekt, een pinas naar Sofala, de sleutel tot de mijnen van Manica, met genoeg troepen, kanonnen voor de lange afstand en munitie om de plaats te kunnen verdedigen. De pinas moet daarna doorvaren naar de monding van de Zambezi, aangezien deze volkomen onbeschermd en in feite ontvolkt is, zoveel mensen zijn het binnenland ingetrokken om handel te drijven. De zandbank in Quelimane wordt direct gefortificeerd met bundels kreupelhout. Maar het is onmogelijk om het vaartuig op tijd gereed te hebben voor het geplande vertrek van de armada naar Indië en daarom worden er voorbereidingen getroffen om een urca en een pinas uit te zenden met al het noodzakelijke aan boord en een ingenieur om toezicht te houden op de fortificering. Van Moçambique kunnen zij met slaven naar Brazilië zeilen en zo de kosten voor de koninklijke schatkist drukken. De koning informeert de vice-rei over deze zaken en vraagt hem naar zijn opinie hoe de Conquista van de mijnen dient te worden uitgevoerd: hetzij bij contract, hetzij door ambtenaren ten voordele van de koninklijke schatkist. De laatste mogelijkheid is de opinie van Pedro Álvares Pereira die, zich beroepend op de lengte van zijn juridische ervaring, bepleit de Rios te doen bevolken door vrijwilligers. Hij is ook van mening dat de Portugezen hun handels-activiteiten zouden moeten beperken, en dat zij zich niet dienen te mengen in inheemse regeringszaken. Dit is ook de mening van de vice-rei die, evenwel, de fidalgos van de Oost kennende, zich afvraagt of het mogelijk zal zijn een hoofdopzichter te vinden die voldoende eerlijk is.

Ondanks uitdrukkelijke bevelen van de koning schijnen de twee vaartuigen in 1632 niet te zijn vertrokken. Het is niet voor maart 1633 dat twee caravelas uitzeilen, onder het bevel van João da Costa. Zij vertrekken vrij plotseling en Bartolomeu Cotão, de ingenieur voor fortificaties, en een aantal mijnwerkers en hun uitrusting blijven achter. De 23 mijnwerkers die niet aan boord gaan staan onder bevel van Don Andres de Vides y Albarado, die mijnwerker is geweest in Peru, die overigens zelf wel van de partij is.

João da Costa vergezelt de mijnwerkers als zij de Zambezi opvaren naar Sena, waar Albarado prompt start met het ondervragen van de plaatselijke inwoners met de langste ervaring aan de Rios. Zij overtuigen hem zodanig dat hij geen enkele aarzeling heeft te verklaren dat de landen Karanga en Manica vol met goud en zilver zijn: mits de mijnen wetenschappelijk worden geëxploiteerd. “Uwe majesteit kan meer voordeel hebben dan van alle Indiës van Castilië.” Het is echter essentieel om Europeanen te hebben om dit uitgebreide, vruchtbare en rijke land te bevolken. Er zijn slechts 200 Portugezen verspreid over een groot gebied, met niet meer dan tien of twaalf per streek – de Gouverneurs van Moçambique keuren het af als er meer komen, omdat zij hun monopolie-positie aantasten. Albarado bepleit immigratie in de streek, vrijheid van handel en de stichting van douanekantoren. Duizend gehuwde mannen dienen, met hun gezinnen, in vier of vijf vaartuigen te worden uitgezonden onder João da Costa. Dat aantal moet voldoende zijn om het land op de wilde koningen te veroveren; “het land deugt voor niets anders, en daarmee, Uwe Majesteit, zult u de heer van de wereld zijn, wat u toekomt.” Hij bepleit ook de introductie van 50 of 60 franciscaanse missionarissen, want er is geen enkele inheemse die een trouw christen is, en de weinigen die gedoopt zijn hebben drie of vier vrouwen.

João da Costa keert terug naar Quelimane na een afwezigheid van 45 dagen; hij doet Moçambique aan en reist door naar Goa met koninklijke berichten en Albarado’s voorlopige rapport. De vice-rei benoemt, in overeenstemming met deze instructies, een Provedor da Fazenda van de Rios, geeft hem een staf en maakt hem verantwoordelijk voor de ontdekking en exploitatie van alle goud- en zilvermijnen.

Op zijn terugweg van Indië doet João da Costa opnieuw Quelimane aan, waar hij aanvullende rapporten oppikt van de mijnwerkers, die dan in Manica zijn. Albarado bevestigt opnieuw dat er noch in Nieuw Spanje, noch in Peru mijnen zijn die vergelijkbaar zijn met die in Monomotapa, en hij zendt monsters van goud en zilver, koper, tin en ijzer om zijn beweringen te staven. Maar deze rapporten en monsters bereiken Portugal niet. In de noordelijke Atlantische Oceaan wordt João da Costa onderschept door een piraat, wiens schip hem een achternamiddag en de gehele nacht achtervolgt. De volgende morgen valt de piraat aan. Aangezien de caravela slechts vier kleine stukken geschut voert en slechts 15 man in staat zijn wapens te hanteren, duurt de tegenstand kort. João da Costa gooit de rapporten en de monsters overboord en nadat acht van zijn mannen gedood zijn, geeft hij zich over. De overlevenden bereiken het eiland Terceira. De gouverneur, die het belang van hun inlichtingen inziet, zendt hen in drie afzonderlijke vaartuigen naar Portugal, om er zeker van te zijn dat althans een van de schepen veilig in Portugal aankomt. In Lissabon, en nog meer aan het hof in Madrid, veroorzaakt de mondelinge rapportage van João da Costa een grote sensatie en die leidt tot de heroverweging van voorbije suggesties dat Portugese immigranten geïntroduceerd worden in het gebied van de Zambezi. Vanaf dit moment wordt een schema voor kolonisatie ontwikkeld.

De onderkoning van Portugal laat de Conselho do Estado en de Conselho da Fazenda discussiëren over het nieuws dat João da Costa en zijn compagnons hebben gebracht. De laatste Raad besluit dat het zaak is onmiddellijk versterkingen naar de Zambezi te zenden, indien de vrees bestaat dat vijanden uit Europa zich van de regio kunnen meestermaken, het gevaar is alleen maar groter nu zulke rijkdommen inderdaad zijn gevonden. Er zullen direct caravelas of pinassen met soldaten en met militaire voorraden naar Afrika worden gezonden en er zullen forten worden gebouwd in Quelimane en elders. Daarvoor zal de capitão van Moçambique stenen en kalk zenden. Vanuit Goa zal textiel worden gezonden om alles te financieren dat nodig is; er zijn meer mijnwerkers nodig om de mijnwerkers te vervangen die door ziekte uitvallen en er is behoefte aan meer medicijnen en barbiers, aangezien de laaglig-gende landen langs de rivieren zo ongezond zijn. Overigens zullen tweemaal per jaar twee caravelas met hulpgoederen van de Taag vertrekken; zij kunnen ivoor en ebbenhout naast goud mee terugnemen. De Raad wint advies in van deskundigen wanneer de eerste twee caravelas zullen vertrekken en gehoopt wordt dat zij in staat zullen zijn in augustus 1634 zee te kiezen.

Maar augustus komt en gaat zonder dat de caravelas uitzeilen. Dit zijn zorgelijke dagen voor de Iberiërs, waarin Philips vijanden de zeeën afstruinen op zoek naar Spaanse en Portugese schepen, met Portugals bezittingen in Indië geblokkeerd en met het aanhalen van de Nederlandse greep op Pernambuco. Ofschoon het Conselho da Fazenda opnieuw verklaart dat het zeker is dat er mijnen zijn, dient er een evenwicht te worden gevonden tussen de noden van Brazilië, Indië en de Zambezi; en de Zambezi geniet een lage prioriteit. Het lijkt erop dat gewacht wordt op berichten uit Indië of op nieuws uit Zuidoost-Afrika.

Deze berichten bevestigen de meest optimistische schattingen over de rijkdommen van het land van de Monomotapa. De Conde de Linhares rapporteert enthousiast “Nieuws van de grootste mijnen van alle metalen die tot nu toe zijn ontdekt in de wereld.” Sinds de afzetting van Kapararidze zijn de Portugezen meesters gebleven van het land van de Monomotapa; nooit eerder zijn zij in staat geweest zo moeiteloos en zonder gevaar in het binnenland door te dringen; de grote rijkdommen van de goudmijnen worden nu gewaardeerd en hij begrijpt dat er ook sprake is van een ontelbaar aantal zilver-, koper- en loodmijnen. Het land is overigens zeer vruchtbaar (het brengt bijvoorbeeld tarwe voort) en het is gezond (afgezien van de oevers van de Zambezi). Er is alleen gebrek aan mensen om de grote rijkdommen van het land te exploiteren en het is bovendien een land met grote afstanden. Er zijn 500 soldaten en gehuwde kolonisten en hun gezinnen nodig om te werken in de landbouw of die als handwerkers de kost verdienen. Als er 2.000 Portugese gezinnen in Monomotapa zouden wonen, zouden de inheemsen noch de Hollanders de Portugezen durven uitdagen. Hij oppert dat uit iedere plaats in Portugal een man met een weesmeisje trouwt en dat de koning ieder van deze koppels 100 cruzados schenkt en hen uitnodigt te delen in de rijkdommen van Monomotapa. Deze 200.000 cruzados zijn niet meer dan wat Linhares is beloofd voor de Estado da India en hij dient een jaar lang af te zien van de hulp. Er kunnen ook vrijwilligers worden gezocht op het Azoreneiland Terceira, waar veel armoede heerst, en onder de Galiciërs. Het zou ook helpen als gehuwde inwoners van Canara uit Indië, speciaal degenen die ervaring hebben in het kweken van indigo en katoen, naar het land van de Monomotapa zouden emigreren. Dit zou bijdragen aan het onafhankelijk maken van Zuidoost Afrika van de Estado da India.

De Conde de Linhares is voorstander van een onafhankelijk bestuur voor deze streek, als daarvoor een eerlijke vice-rei kan worden gevonden. Zijn gebied zal zich niet uitstrekken tot voorbij Sena en hij dient bij voorkeur zijn basis te hebben in Moçambique, vanwaar hij toezicht op de handel kan uitoefenen. Er dienen voortdurend handelsgoederen uit Indië te worden aangevoerd waarop in Quelimane of Sena 20% invoerrechten geheven worden. De opbrengst daarvan kan worden aangewend voor betaling van soldij aan de soldaten en voor het doen van andere defensie-uitgaven. Personen woonachtig in de capitania van Moçambique zouden kunnen worden benoemd tot castellan van het fortaleza (waar het bastion van Nossa Senhora dient te worden uitgebreid, en waar op het eilandje van São Jorge een fort dient te worden gebouwd). Er dienen ook twee forten te worden gebouwd op Madagascar, want de inheemsen van dit eiland zijn volgzaam en de levensmiddelen van Madagascar kunnen Moçambique onafhankelijk maken, behalve voor olie, wijn, suiker en kruit. Er dienen 200 paarden uit Arabië te worden geïmporteerd. Voor bestuurders en ambtenaren beveelt Linhares aan dezelfde regeling toe te passen als die in Castiliës overzeese bezittingen. Er is ook behoefte aan een Mesa de Relação, want er heerst geen recht aan de Rios de Cuama. Hoewel het land gezond is, zou Linhares er vier tot zes artsen naartoe willen zenden. De missie zou kunnen worden toevertrouwd aan de kapucijnen, omdat zij geen privévermogen mogen verwerven. Over Zuidoost-Afrika zou ook een bisschop dienen te worden benoemd. Maar Linhares voegt aan zijn aanbeve-lingen nog eens veelbetekenende toe: in geheel Portugees Indië heerst een groot gebrek aan mensen en afgezien van de mensen die naar de Rios de Cuama gezonden worden, verlangt hij voor de Estado da India een aanvulling van 4.000 soldaten.

Het Conselho da Fazenda bediscussiëert direct wat dient te worden ondernomen en op 10 november 1634 komt de Raad met een uit 23 punten bestaand programma voor de Rios da Cuama. De details van deze voorstellen zijn niet bekend, maar een verslag van de discussies erover de volgende dag in het Conselho do Estado is bewaard gebleven. De Raad beschouwt het belang en de rijkdom van de mijnen bewezen, en al het kapitaal dat de koning vrij kan maken dient gebruikt te worden om de mijnen te exploiteren. Portugal dient zijn penetratie in deze landen te voltooien en “een ander nieuw rijk te stichten in deze uitgebreide, rijke en vruchtbare provincies.” Maar daar de vrees bestaat dat de vijand zal pogen zich meester te maken van de schatten van het koninkrijk; is het dringend noodzakelijk dat de vaartuigen aangewezen door het Conselho da Fazenda in maart uitzeilen, met soldaten en gehuwde koppels, mijnwerkers en smelters en artillerie, wapens en voorraden. De werkzaamheden zullen ogenblikkelijk beginnen met de fortificatie van Quelimane; de toegang tot Luabo zal afgesloten worden; Sofala wordt opnieuw gefortificeerd en de werkzaamheden in Moçambique zullen worden voltooid en het fortaleza zal worden voorzien van alle noodzakelijke artillerie en het garnizoen zal worden uitgebreid tot 300 man. Enige in Indië beschikbare gelden kunnen worden gebruikt om de haven van São Felix op Madagascar te fortificeren om de bevoorrading van Moçambique en Mombaça te faciliteren. Wegens gebrek aan mankracht wordt de exploratie van Angola en het zoeken naar een verbinding tussen Angola en de mijnen uitgesteld.

De Raad delibereert over de afscheiding van het bestuur over Moçambique, Sofala, de Rios, Monomotapa en Madagascar van dat van de Estado da India. Twee leden zijn het eens met het Conselho da Fazenda dat er geen effectievere manier is om koning Philips heer over de mijnen te maken, het land met Portugezen te bevolken en de inheemsen rustig te houden en te onderwerpen, dan door de stichting van een onafhankelijke regering, onder een persoon met een zodanige autoriteit dat hij het land en de mijnen kan opdelen tot tevredenheid van de kolonisten en die de Monomotapa en de andere koningen in het binnenland kan dwingen de Kroon te respecteren. Hieraan kan uitvoering worden gegeven als Francisco Barreto wordt uitgezonden om het land te veroveren; daarvoor is te meer reden met alle nieuwe hoop ten aanzien van de mijnen en de goudhandel. De meerderheid van de Raad is evenwel voorzichtiger en er wordt besloten eerst aan de exploitatie van de mijnen te werken.

De Raad besluit dat het monopolie van de handel op de Rios dat toekomt aan de capitão van Moçambique hem wordt ontnomen en dat deze handel open staat voor alle onderdanen van koning Philips tegen betaling van een heffing van 20% en 3% fortificatiebelasting. De koning wordt ook geadviseerd de uiteinden van de slagtanden van iedere dode olifant te verzamelen, omdat dit het traditionele voorrecht is van de chef. De Raad gaat niet akkoord met de verdrijving van de dominicanen, gelet op hun verdiensten in die streken, maar nieuwe ondernemingen kunnen worden toevertrouwd aan de kapucijnen.

Deze meningen en kopieën van berichten vergezeld van een pakketje goud als indicatie van de te verwachten rijkdommen worden ontvangen uit Indië en met spoed aan de koning gebracht. De koning gaat met de voorstellen akkoord en hij vraagt zijn vertegenwoordigers in Portugal erop toe te zien dat het plan zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd, hij vraagt het Conselho da Fazenda de commandant en de capitães te benoemen en de onderneming te lanceren. Maar op dat moment lijken de ministers in Portugal over hun eerste golf van enthousiasme heen te zijn. Zij discussiëren voort over de route die de schepen het beste kunnen nemen, maar hun behoedzaamheid is halfhartig en zij klagen dat zij eigenlijk niets in deze zaak kunnen doen, omdat hun geen kopie van de brief van de vice-rei is gegeven en zij dus niet weten waarmee de koning precies heeft ingestemd. Als zij alsnog een kopie van bedoelde brief hebben ontvangen, blijven zij klagen dat zij niet weten wat de koning ten aanzien van elk van de 23 punten waarover zij bij hun eerdere consulta hebben geadviseerd, heeft besloten.

Het eigenbelang wordt echter opgewekt als aan de Raad gevraagd wordt advies uit te brengen over een brief van Cristóvão de Brito Vasconcelos. Hij schrijft vanuit zijn ver verwijderd fortaleza het meest enthousiaste rapport over de Rios. In het land is goud in overvloed aanwezig, het bewijs daarvan is de grote hoeveelheid die ieder jaar de haven van Quelimane passeert, zelfs terwijl de grootste mijnen buiten gebruik zijn. Het goud wordt gevonden in Manica, het land van de Karanga en Butua. In Manica, waar goud wordt aangetroffen in elke schep aarde, dient een fort te worden gebouwd, gewapend met lichte artillerie, en daar, beveelt Brito de Vasconcelos aan, zou, met behulp van een aantal inwoners van Sena en hun slaven, het merendeel van de nieuwe kolonisten uit Portugal zich moeten vestigen, speciaal zij die het land bewerken, en er dient eveneens een stad te worden gesticht. Vanuit Manica is het gemakkelijk naar de markten van Luanze, Dambarare, Massapa en Matafuna en naar Monomotapa’s Zimbabwe te gaan; en als de Monomotapa ooit zijn bondgenootschap met de Portugezen zou verbreken, zal het gemakkelijk zijn vanuit Manica een expeditie uit te zenden om hem aan zijn verplichtingen te herinneren. De rijkste van alle mijnen zijn die van Butua; vanwaar het mogelijk is naar Angola te gaan. De vooruitzichten zijn zeer rooskleurig. Maar er is een gebrek aan rechtvaardigheid aan de Rios. De inwoners beschikken over 2.000 of 3.000 inheemse volgelingen die zij het veld in kunnen sturen; zij voeren onrechtvaardige oorlogen en soms vechten zij zelfs tegen justitiële autoriteiten van de koning, van wie zij er enige hebben vergiftigd. Er zal eerder sprake zijn van rechtvaardigheid als het land bewoond wordt en uitbreiding van de kolonisatie zal meer goud opleveren.

Als de maand februari (1635) aanbreekt stelt het Conselho da Fazenda de koning nog steeds vragen over zijn besluiten genomen naar aanleiding van de consulta van november vorig jaar. In het midden van de maand, evenwel, geeft de koning toe en voor februari om is heeft hij zijn handtekening gezet onder een bericht dat een bewijs is van de nieuwe politiek ten aanzien van Zuidoost-Afrika. Na de beschikbare inlichtingen zorgvuldig te hebben overwogen, evenals de voordelen die aan zijn rijk en aan de vazallen zullen toevallen als de mijnen van Karanga, Quiteve, Butua, Manica en Chicôa worden geëxploiteerd, en gelet op de donatie die ‘keizer’ Monomotapa hem heeft doen toekomen, verklaart de koning dat hij heeft besloten het land te bevolken en de mijnen te exploiteren en nieuwe regelgeving te doen opstellen voor het bestuur van de regio die, echter, altijd onderworpen zal blijven aan de vice-rei van de Estado da India.

Het meest urgente is het afsluiten van de Rios voor de vijanden uit Europa. In Quelimane dient een fort te worden gebouwd en er zouden zich getrouwde koppels uit Portugal dienen te vestigen om dit vitale strategische punt te beschermen. Een ander fort moet gebouwd worden aan de monding van de Linde. De ingang van de Luabo wordt afgesloten. Het fort in Sofala dient te worden gerestaureerd en het daarin te legeren garnizoen dient te bestaan uit 200 man. Er worden inlichtingen ingewonnen of het aan te raden is een fort te bouwen op een eilandje op twee léguas van de kust om de toegang tot Sofala beter te kunnen controleren en de vice-rei dient actie te ondernemen als hij het met de keuze eens is. De castellan van het Ilha de Moçambique, die onderworpen is aan Superintendant van de Mijnen, dient erop toe te zien dat de werkzaamheden zo spoedig mogelijk worden voltooid, speciaal het graven van de sloot aan de landzijde van het fortaleza. Als de onderkoning het ermee eens is, dient hij in São Felix een fort te doen bouwen, deels om de aanvoer van levensmiddelen naar Moçambique te garanderen en deels om de vijand te beletten een basis op Madagascar te vestigen, vanwaaruit de kust tussen Moçambique en Sofala onveilig gemaakt kan worden.

De belangrijkste zaak is de zending van soldaten en getrouwde stellen met hun kinderen, voor de zekerheid van de Rios en voor de stichting van Portugese kolonies in dat land. Wegens de financiële crisis van de Koninklijke schatkist is het niet mogelijk alles wat wenselijk is direct uit te voeren, maar om te beginnen zullen vier vaartuigen 200 soldaten en 200 getrouwde stellen en zo mogelijk meer naar Afrika vervoeren. Er wordt op gelet dat de gehuwde mannen hetzij bekwaam zijn in de handel, hetzij in het hanteren van gereedschap van hand-werkers of landbouwers. Toekomstige vloten zullen meer soldaten en zoveel mogelijk gehuwde stellen naar Afrika vervoeren. De Super-intendent zal de kolonisten zich doen vestigen op plaatsen waar zij het best het land kunnen verdedigen en hun eigen welzijn het best is gegarandeerd; de kolonisten moeten de koning dienen, maar hun levens dienen zo comfortabel mogelijk te zijn. De aanwezigheid van paarden levert zowel een bijdrage aan de zekerheid als aan het welzijn van de mensen: 200 merries en hengsten worden ingevoerd uit Arabië. Er is een groot gebrek aan vrouwen met wie vrijgezellen kunnen trouwen en daarom zullen sommige schepen in de toekomst arme en weesmeisjes naar Zuidoost-Afrika brengen.

Wat de suggestie een bisschop te benoemen betreft, beschouwt de de koning dit onnodig en wil hij voorlopig volstaan met een Kerkelijk Administrator. Hij roept de dominicanen en de jezuïeten op hun missieactiviteiten voort te zetten, maar hij voegt aan de geeste-lijkheid in Zuidoost-Afrika enige kapucijnen toe, omdat zij een voorbeeldig leven leiden. De koning wil ook 4 artsen, 4 chirurgen, 4 barbiers en 4 apothekers, zo mogelijk allemaal gehuwd, uitzenden. Wat de militaire organisatie aangaat, gaat de koning uit van een coronel, een major en 6 gepensioneerde lagere officieren bekend met fortificaties. Er dienen bekwame schutters te zijn en een ervaren instructeur om hen te trainen. Er is niet bekend hoeveel artillerie er al aan de Rios is en wat nodig is, Maar 10 stukken geschut, waarmee kogels van 20 lbs. kunnen worden afgeschoten, en 20 ijzeren stukken zijn beschikbaar; de fortificaties kunnen worden versterkt met artillerie uit de vaartuigen. Hier bovenop worden 4 bronzen stukken veldartillerie (2 sakers en 2 half sakers) en 2 voorladers gezonden en al dit geschut wordt aangevuld met 4 lichte ijzeren stukken, gereed gemaakt voor dienst op oneffen terrein. Er dienen ook grote hoeveelheden handwapens, munitie en gereedschappen, met 300 haakbussen aan het hoofd van de lijst van te verzenden goederen, naar Zuidoost-Afrika te worden gezonden. Onder de handwerkers dienen zich een wapensmid, een slotenmaker, twee veldbakkers, twee wapenmakers, 1 of 2 wagenbestuurders, 1 artillerievinder en een buskruitmaker te bevinden. Ook zijn nodig twee fortificatieingenieurs en mijnwerkers.

Om de mijnen te exploiteren is het noodzakelijk de handel op de Rios te openen. De koning kondigt de beëindiging aan van het handels-monopolie van de capitães van Moçambique, die vanaf nu onder-geschikt zijn aan de Superintendent van de Mijnen. Belastingen dienen te worden geheven te Quelimane of te Sena op alle geïmporteerde goederen, en op uitgevoerd goud, zilver, andere metalen en amber; maar deze heffingen mogen niet uitgaan boven 20% ad valorem. Het goud en zilver uit de mijnen dient te worden bestempeld met het koninklijk wapen, zoals dat gebruikelijk is in Castilië’s bezittingen. De koning zou de handel in ivoor ook vrij willen maken, maar hij vraagt hierover de mening van de vice-rei. Het succes van het plan hangt hoofdzakelijk daarvan af of er vrede heerst rond de mijnen, en de Superintendent en andere Portugezen dienen alles te doen wat in hun vermogen ligt om vreedzame betrekkingen met de chefs te vestigen. De Monomotapa dient het habijt van de Orde van Christus te ontvangen, als hem deze onderscheiding nog niet gegeven is, en een geschenk; en andere geschenken dienen te worden gezonden aan de chefs van Quiteve, Manica, Karanga, Butua en Chicôa, om hun vriendschap te verwerven. Een Ouvidor-geral en een Provedor dos defuntos dienen de Superintendent te helpen bij de rechtsbedeling.

De koning beklemtoont het belang van het Fortaleza São Sebastião en de bijzondere noodzaak de fortificaties te voltooien. Hij geeft de vice-rei bevel direct een gedetailleerd bericht te zenden over de uit te voeren werken; welke werkzaamheden zijn inmiddels voltooid en wat is er nog te doen, wat zijn de kosten van de werkzaamheden, gedurende de termijn van elke capitão; voortaan wenst de koning ieder jaar een voortgangsrapportage te ontvangen. De lokale jezuïeten zullen optreden als hoofdopzichters op de werkzaamheden. Hoewel de orders van de koning handel tussen de inwoners van Mocambique en de Maravi verbieden, vraagt hij opnieuw alle handel tussen inheemsen en vreemdelingen uit Europa strikt te verbieden, omdat dit hun belangstelling voor de mijnen zou kunnen bevorderen.

Dit is het plan van de koning en zijn dienaren, maar de uitvoering is een geheel andere zaak. De Superintendent van de Pakhuizen laat weten dat het onmogelijk is in de gegeven tijd vier schepen gereed te maken; misschien lukt het om een schip uit te rusten, maar dat zal dan nog een tekort aan zeilen en tuigage hebben; het is onmogelijk dit eskader voor de Rios uit te rusten zonder het vertrek van de vloten naar Indië en Pernambuco te schaden. Het Conselho da Fazenda laat weten dat het onmogelijk is de schepen voor de Rios te doen uitzeilen in maart, als de vloot naar Indië uitzeilt. De Raad legt de schuld daarvoor bij de koning die zo traag is geweest met het nemen van zijn beslissing. Besloten wordt dat de hulp voor Brazilië voorrang heeft en dat de schepen voor de Rios in augustus zullen vertrekken. De koning stemt in met dit voorstel, op voorwaarde dat een schip direct wordt uitgezonden met urgente hulp; met het oog op diens ervaring zal de kapitein João da Costa zijn,.

João da Costa ontvangt instructies om van Quelimane naar Sena te gaan en inlchtingen in te winnen over de meest recent ontdekte mijnen; waar deze zijn, welk metaal wordt gewonnen en in welke hoeveelheid; hoever deze mijnen van Sena en andere plaatsen liggen en of de mijnwerkers die in 1633 zijn uitgezonden nog leven. Hij dient ook te onderzoeken hoeveel handwerkslieden waar nodig zijn, hoeveel gehuwde koppels uit Portugal zich zouden kunnen vestigen en welke goederen zij dienen mee te brengen; of het land tarwe en andere oogsten die in staat zijn kolonisten te voeden voortbrengt. En welke streken het minst ongezond zijn. João da Costa dient ook na te gaan welke fortificaties nodig zijn om de Rios te verdedigen en in welke staat de bestaande fortificaties verkeren. Ook heeft de koning hem gevraagd na te gaan of vijanden uit Europa pogingen hebben ondernomen de Rios op te zeilen of land aan de kust te bezetten. Als hij Sena niet zou kunnen bereiken dan dient hij inlichtingen te verzamelen in Mocambique. In geen geval mag João da Costa doorzeilen naar Indië, tenzij de nieuwe vice-rei, in wiens gezelschap hij zeilt, de kapitein van zijn schip zou opdragen naar Indië te gaan; maar in dat geval dient hij direct met zijn inlichtingen terug te keren naar Portugal, waarbij hij alle voorzorgsmaatregelen dient te nemen onderweg niet in vijandelijke handen te vallen, schrijft zijn regimento hem niet zonder galgenhumor voor.

João da Costa zeilt op 13 maart 1635 in een caravela de Taag af, in gezelschap van twee schepen die de nieuwe vice-rei, Pero da Silva, naar Indië brengen. Het seizoen is al een eind gevorderd als de kleine vloot Cabo da Boa Esperança passeert, reden waarom de schepen ten oosten van Madagascar naar Indië dienen te zeilen. De onderkoning zendt de caravela met 120 soldaten aan boord naar Moçambique.

Ondertussen vraagt de koning in Europa advies betreffende de instructies die aan de Gouverneur van de Mijnen van Monomotapa gegeven dienen te worden. Hij benoemt een Vedor da Fazenda en de kapiteins van de schepen. De caravela heeft nauwelijks de Taag verlaten of de koning wijdt zich aan de uitrusting van de overige schepen voor de Rios. Hij zendt brieven aan de hoogste magistraten van de districten Beira, Entre-Douro en Minho, waarin hij de mijnen in Afrika verheerlijkt, hen opdracht geeft de expeditie aan te kondigen en vrijwilligers te werven. Er wordt ook besloten hoeveel de bijdrage bedraagt die ieder van de 200 gehuwde koppels van de overheid verkrijgt.

De koning vraagt zijn ministers ervoor in te staan dat de kapiteins van de schepen voor de Rios en de andere uitgekozen officieren van de expeditie ervaren en moedig zijn; maar als de vertrekdatum nadert, blijken velen van de op officiële posten benoemden andere toekomst- plannen te hebben. De Vedor da Fazenda smeekt zich te mogen excuseren; ook zijn factor en klerk verontschuldigen zich, evenals de kapitein van een van de schepen. Eind juli vraagt Prinses Margarida1 (Philips’ vice-rei in Portugal) wat nu exact de status van de expeditie is, die over enkele weken dient uit te zeilen. Op 18 augustus geeft zij de Superintendent van de Pakhuizen opdracht “bondig, zonder een uur te verliezen” een van de vier schepen die naar Monomotapa zullen vertrekken uit te rusten als vlaggenschip. Maar klaarblijkelijk wordt niets ondernomen, want in oktober is het Conselho da Fazenda nog bezig met het doen van aanbevelingen over de vervulling van verschillende posten, en de Casa da India klaagt dat, ofschoon zij in het verleden verschillende vaartuigen met bestemming Monomotapa heeft uitgerust, met inbegrip van het schip waarmee João da Costa eerder dat jaar is uitgezeild, haar niet gevraagd is hetzelfde te doen voor deze expeditie. Het lijkt er nu op dat de plannen van de koning ver uitgaan boven de wensen van zijn dienaren en ambtenaren in Lissabon; het is niet bekend of de inactiviteit van de laatsten veroorzaakt wordt door louter gebrek aan interesse of oprecht gebrek aan hulpbronnen, of dat men Portugese mankracht wil sparen kort voor de dag van de breuk met Spanje.

Tegen het einde van het jaar 1635 gaat het Conselho da Fazenda door met debatteren over de expeditie; enige plannen worden gemaakt en voorbereidingen getroffen, maar het wordt ongelooflijk moeilijk iemand te vinden voor een zo vage onderneming. In 1636 laten meer en meer personen die benoemd zijn op officiële posten of die zich vrijwillig voor de expeditie hadden gemeld het afweten. Er zeilen schepen naar Indië, maar klaarblijkelijk is geen van de schepen voortbestemd naar Monomotapa te gaan. De officieren vragen opheldering aan de koning, evenals een groep soldaten. Het kleinste detail wordt verwezen naar de hoogste autoriteiten. Maar nog steeds zeilen geen gehuwde koppels uit. Een van de redenen voor het herhaaldelijk uitstellen van de expeditie is het ontbreken van betrouwbaar nieuws van de Rios. João da Costa heeft zijn instructie na het verrichten van zijn opdrachten spoedig van Moçambique terug te keren naar Portugal, naast zich neergelegd. Hij zal beweren dat zijn caravela is beschadigd en dat reparatie aan de Afrikaanse kust niet mogelijk is en dat hij daarom naar Goa is gezeild. Nieuwe inlichtingen bereiken Portugal slechts met schepen van 1636 en zij zijn van dien aard dat zij Philips’ hooggespannen verwachtingen temperen.

Filipe de Mascarenhas, die vroeg in 1634 de functie van capitão van Moçambique op zich heeft genomen, rapporteert dat hij, ofschoon hij geen inlichtingen uit de eerste hand van de mijnen heeft ontvangen, de Rios heeft bezocht en daar van personen die de mijnen kennen heeft vernomen dat zij zeer arm zijn en dat het beetje goud dat is ontdekt, nauwelijks de kosten van de expeditie zal dekken. Enige stukken ontdekt zilver, echter, zijn perfect puur; slechts van zulke mijnen kan de koning hopen dat zij zijn vaste kosten goedmaken. Hij merkt op dat de enige mijnwerkers van de regio al duizenden jaren Kafirs zijn, die ervaring hebben met goud, ijzer en koper, maar zij kennen geen zilver. Daar er geen rijke mijnen zijn ontdekt, beschouwt Mascarenhas het niet aanbevelingswaardig kolonisten naar de Rios te brengen en in geen geval zullen er zoveel kolonisten tegelijkertijd kunnen komenals is voorzien: het land is niet in staat zoveel nieuwkomers tegelijkertijd op te nemen, bovendien zijn grote delen onvruchtbaar; 50 koppels per jaar zou het maximum zijn. Het binnenland is echter vruchtbaar, voegt hij eraan toe, en Sena produceert genoeg tarwe voor het eiland Moçambique; als de inheemsen ertoe zouden kunnen worden gebracht zich met de teelt van tarwe bezig te houden, dan is er ook genoeg tarwe voor export naar Indië.

Uit hetgeen Filipe de Mascarenhas rapporteert blijkt dat Moçambique geen geweldig uitgangspunt is voor tochten in het binnenland. Het waterbekken is lek, de voedselvoorraden en reserverantsoenen zijn te verwaarlozen, de pakhuizen zijn bouwvallig; de affuiten dienen te worden gerepareerd, maar er is geen trainer voor de artilleristen; er is urgent een batterij nodig aan het water, aan de voet van het bastion van São João. Feitelijk, verklaart Mascarenhas, kan het fortaleza geen aanval doorstaan. Wat Sofala aangaat, dat is niet meer dan de plaats van een fort. Er is een begin gemaakt met forten in Quelimane en Luabo, maar zelfs als deze worden afgebouwd, ziet Mascarenhas niet wat voor nut zij hebben, want zij staan naast brede riviermondingen, mijlen van de ankerplaatsen. De beste verdediging komt voort uit de natuur van het land, en in het verwerven van de steun en de hulp van de inheemsen. Tien of twaalf koppels kunnen worden gezonden naar de mondingen van de Zambezi, en de landgoederen die er zijn, kunnen meer dan 10.000 krijgers bijeenbrengen. Hij waarschuwt dat een handvol individuen aan de Zambezi, grote landgoederen verworven heeft. Onder hen bevindt zich de Sociëteit van Jezus en lange tijd is er geen land over voor distributie onder kolonisten. Hij adviseert de koning een rechter aan te wijzen die de gronden op een eerlijke manier toewijst aan hen die het verdienen.

Mascarenhas beweert dat hij grote financiële verliezen lijdt en hij zegt zijn contract op. Zodra hij zich in Goa laat zien, wordt hij gearresteerd. De vice-rei verklaart dat zijn tekortkomingen en hebzucht het fortaleza van Moçambique ernstig benadeeld hebben; hij is naar de Rios gegaan, ondanks zijn eed het fortaleza niet te verlaten, en daar heeft hij zich schuldig gemaakt aan tirannie en afpersing. En hij heeft geweigerd noodzakelijke betalingen te verrichten en hij heeft het fortaleza beroofd van al haar geld. Er doen zich echter gebeur-tenissen voor waaruit blijkt dat Mascarenhas’ waarschuwing over de groeiende macht van de bezitters van landgoederen juist zijn. De vice-rei, de conde de Linhares, besluit een rechter naar de Rios te zenden om een juridisch onderzoek in te stellen dat alle twijfel dient weg te nemen over de vraag of er wel of geen betaalbare mijnen zijn; zijn caravela dient door te zeilen naar Portugal, waar hij zijn bevindingen over de meest recente inlichtingen van de mijnwerkers die werkzaam zijn in het binnenland kan overbrengen. Maar deze berichtgeving loopt vertraging op.

Dr. Pero Nogueira Coelho vertrekt in januari 1635 uit Goa. Een storm vertraagt zijn aankomst in Moçambique. Een andere storm dwingt hem, als hij op weg is naar Quelimane, terug te keren naar Moçambique, waar hij ziek wordt. Besloten wordt dat zijn caravela een andere poging zal ondernemen om Quelimane te bereiken en daar de meest recente inlichtingen te verzamelen, maar het schip slaagt er opnieuw niet in deze haven te bereiken; op de terugweg geeft de bemanning toe aan de zucht naar avontuur. Er wordt koers gezet naar Massalagem, op zoek naar de al genoemde Chingulia. Nogueira Coelho hoopt, als hij hersteld is, alsnog naar Quelimane te gaan in de pinas waarmee de opvolger van Mascarenhas is aangekomen. Maar Lourenço de Soutomayor, wiens schip driemaal vergeefs heeft getracht Cabo Delgado te ronden en die al 71 dagen op zee is, is verplicht uit te wijken naar Pate, waar hij zeven maanden blijft. Omdat Soutomayor niet in Moçambique aankomt, rust Nogueira Coelho een pangaio uit; zijn caravela keert terug en hij zeilt in haar gezelschap in juli uit. Twee dagen later, bij het aanbreken van de dag, blijkt Nogueira Coelho zich op de afstand van een kanonschot van een Nederlands schip te bevinden. De vijand beschiet de twee Portugese schepen de gehele dag; zij ontsnappen door in ondiep water te gaan zeilen. Een aantal dagen later, weer bij het aanbreken van de dageraad; bevinden de Portugese schepen zich te midden van vier Nederlandse schepen; zij ontsnappen weer door van koers te veranderen. Aangezien de kust wordt geblokkeerd, keren zij terug naar Moçambique, waar besloten wordt dat de caravela in oktober de meest recente inlichtingen over de mijnen zal verzamelen en dan naar Portugal zal zeilen, terwijl de rechter naar de Zambezi zal gaan. In de tussentijd wordt Nogueira Coelho zeer ontmoedigd als hij vertrouwd raakt met Moçambique, het fortaleza is nog steeds miserabel bevoorraad, de brandkast is leeg, de pakhuizen zijn vervallen, het hospitaal bestaat niet meer, zodat grote aantallen soldaten van het garnizoen of zeelieden van passerende schepen veroordeeld worden tot een onnodige dood. In Moçambique stelt hij een residência in naar de gedragingen van vroegere capitães en hij begint met het verzamelen van inlichtingen over de activiteiten van de bewoners van de Rios, waar, verneemt hij, een algemeen gebrek aan recht en gezag heerst. Dat is juist en zijn missie zal Nogueira Coelho het leven kosten.

Nogueira Coelho zeilt naar Quelimane en hij zeilt daarna prompt de rivier op. In Sena begint hij de rechtsorde te herstellen. Ingezetenen nemen hem kwalijk dat hij het gezag van de overheid herstelt en op een dag in februari 1636 dringen zij, vergezeld van gewapende volgelingen, zijn huis binnen en zij eisen van hem intrekking van de boetes waartoe hij hen heeft veroordeeld. Als hij dit weigert beschimpen en bedreigen ze hem. Hij legt een hand op zijn zwaard. Een van de indringers vuurt een geweer af; kogels daarvan verwonden hem in de borst, een arm en een been. Zijn aanvallers plunderen de woning. Nadat zij vertrokken zijn wordt de gewonde Nogueira Coelho naar het huis van de jezuïeten vervoerd, waar hij een week later overlijdt.

Bestraffing vormt een onmogelijk probleem, klaagt de vice-rei aan de koning, omdat de schuldige behoort tot de rijksten en machtigsten van het land en er is geen dienaar van de Kroon die een strijdmacht op de been kan brengen om het tegen hem op te nemen. Er is zeker niemand die bereid is om vanuit Portugees Indië een zelfmoordavontuur in Afrika te ondernemen, en als later een rechter een onderzoek instelt naar de misdaad dan gebeurt dit op een discrete afstand in Goa.

Ofschoon het nu niet mogelijk is een oordeel over de mijnen te geven, bereiken de eigen rapporten van de mijnwerkers uiteindelijk Goa en Lissabon. Vides y Albarado en Francisco Figueiredo de Almeida, de Provedor da Fazenda, hebben in oktober 1634 Chipangura, de belangrijkste markt van Manica, bereikt. In die maand en in de volgende bezoeken zij slechts drie mijnen, die dan operationeel zijn in Manica, in Vumba, Tambarira en Bananas. Aanvankelijk kunnen zij geen goud vinden, maar van de andere twee verkrijgen zij monsters die zij in december laten analyseren. Het goud wordt gewonnen als stofgoud; hetzij met behulp van vuur, hetzij door middel van kwikzilver of door het uit te wassen op de wijze van de inheemsen. De waarde varieert van nihil tot een tanga van 15 lbs. Albarado geeft bevel verder onderzoek in te stellen en er worden vijf geulen gegraven, van 15 of 20 voet diep, maar er wordt niets van belang gevonden. Hij geeft daarna het zoeken op en in februari 1635 ondertekenen de mijnwerkers een document waarin gesteld wordt dat er exploiteerbare mijnen in Manica zijn. Overwegende dat de mijnwerkers een jaar en vier maanden hebben doorgebracht in de regio van de Rios, zijn hun professionele inspanningen beperkt en hun proefnemingen armzalig. Men vermoedt dat de Portugese bewoners van de Rios, wier landgoederen, macht en welvaart afhangen van de goudhandel, en die zoveel te verliezen hebben als de Portugese regering de mijnen gaat exploiteren, de mijnwerkers onder druk hebben gezet weinig enthousiast over de mijnen te zijn. Dat neemt niet weg dat de betere monsters 3 ounces fijn goud per ton erts opleveren, een hoog getal uit een consistente ader.

De mijnwerkers keren vervolgens hun aandacht naar de mijnen van Karangaland, waarheen een van hen vorig jaar ter verkenning is gezonden. Maar Linhares heeft niets gedaan om van de Monomotapa verlof te krijgen textiel in zijn koninkrijk te importeren in plaats van de curva te betalen, noch heeft hij een persoonlijk cadeau gezonden, evenmin als het habijt van de Orde van Christus of een kopie van de wetten van Portugal, zoals koning Philips heeft bevolen. De Monomotapa heeft er ongetwijfeld geen spijt van niet de wetgeving van Portugal te hebben ontvangen, maar hij heeft het volste recht zuur te zijn over het niet ontvangen van het beloofde cadeau en het uitblijven van het verlenen van voorrechten in plaats van de curva. Niet voor mei 1635 zendt de Provedor da Fazenda uit Sena een ambassadeur naar de Monomotapa met een geschenk en een boodschap, inhoudende dat de mijnwerkers in aantocht zijn om bezit te nemen, niet van de goudmijnen, maar van de zilvermijnen die de Monomotapa en zijn voorgangers al zo lang geleden aan de koning van Portugal hebben beloofd. De Monomotapa zendt boodschappers naar Chicôa om de mijnwerkers te vinden die recentelijk zilver hebben gevonden, maar zij arriveren niet. In juni worden meer boodschappers en daarna een induna uitgezonden, maar het resultaat is hetzelfde. De ambassadeur zendt een koerier met dit onbevredigende bericht naar Sena; hij bepleit de bouw van een fort, te bemannen met mulattos, op twee dagen afstand van Zimbabwe en twee dagen van de stroomversnellingen van de Zambezi in het land van Maparo, want de vrees bestaat dat de chef van plan is de rivier over te steken en daarmee de groeiende strijdkrachten van Kapararidze te versterken. De Provedor da Fazenda zendt dit nieuws direct de rivier af om Moçambique op de hoogte te stellen en hij belooft een koerier over land te zenden als hem nieuwe inlichtingen bereiken, speciaal als het om goed nieuws gaat, zodat het verder gebracht kan worden naar Goa en Portugal met de komende moesson.

Maar er is geen goed nieuws. Ofschoon er 40 soldaten naar Zimbabwe zijn gezonden, ogenschijnlijk om Mavura te beschermen, maar ook om hem te herinneren aan zijn bondgenootschap. Portugals marionet Monomotapa blijkt evenmin als zijn voorgangers bereid of in staat te zijn te onthullen waar de zilvermijnen zich bevinden. In januari 1636 vertrekken de Provedor da Fazenda en Vides y Albaredo (die nu omschreven wordt als de Analist en Bestuurder van de Mijnen) met een strijdmacht van Europeanen en inheemsen. Zij bereiken aan het einde van de maand Chicôa, waar zij verwachten de ambassadeur te treffen die vergezeld van een afgevaardigde van de Monomoptapa op hen wacht om de mijnen te wijzen; wanneer uiteindelijk de ambassadeur komt, komt hij alleen. Een andere ambassadeur is naar Zimbabwe gezonden om Mavura tot actie te bewegen. Mavura spant zich tot het uiterste in om een induna en andere personen naar Chicôa te zenden. Na een aantal dagen in Chicôa te zijn geweest, leidt de induna hen naar een heuvel en toont een plaats. Albarado en de Provedor da Fazenda laten hun mannen daar een gat graven van 12 voet diep, maar zij vinden geen zilver. De volgende dag onderzoekt de induna nog drie plaatsen op dezelfde heuvel; maar evenmin met succes. De induna en zijn mannen slaan op de vlucht. De mijnwerkers gaan door met zoeken, maar zilver vinden zij niet.

De Provedor da Fazenda zendt nog een andere ambassadeur naar de Monomotapa. Hij ontmoet de gevluchte induna in Zimbabwe, die beweert dat hij slechts de plaatsen die hij kent onderzocht heeft, maar hij heeft een oom, Mavoroca, die de mijnen werkelijk weet. De Monomotapa zendt Mavoroca onder escorte naar Chicôa. Hij neemt de weg naar dezelfde heuvel, maar hij faalt ook in het onthullen van de mijnen, ondanks visites op drie achtereenvolgende dagen. Dan laat hij weten dat hij moet dromen waar het zilver is. Maar de Provedor da Fazenda ziet niets in buitenzintuiglijke waarneming. Hij besluit dat zij bezig zijn met het verspillen van hun tijd en hij geeft bevel het zoeken te staken.

Voordat de Provedor da Fazenda naar Chicôa gaat, ontvangt hij van een handelaar een monster van een goudhoudende rots uit Karanga-land dat, geanalyseerd met behulp van kwikzilver, het hoogste percentage fijn goud bleek te bevatten dat mijnwerkers ooit in Zuidoost-Afrika hadden gezien. Maar klaarblijkelijk doen zij geen pogingen om door te dringen tot de goudvelden (of de kopermijnen) van Karanga. Wanneer hij is teruggekeerd in Tete stelt de Provedor da Fazenda zichzelf tevreden met het ondervragen van een aantal handelaren. Hij vraagt hen waar de goudmijnen zijn en welke mijnen rendabel te exploiteren zijn ten bate van de koning. Maar deze handelaren zijn niet voorbereid op het beantwoorden van vragen over het wegnemen van hun broodwinning, en zij allen verklaren onder ede dat de gouudmijnen van Karangaland erg weinig goud voortbrengen en zeer bewerkelijk zijn; in feite, verklaren zij, werken de Kafirs dikwijls zonder ook maar enig goud te produceren, en de kopermijnen zijn ook improductief. Van Tete varen de mijnwerkers de rivier af naar Sena, waar een zelfde onderzoek wordt ingesteld, met hetzelfde resultaat. Met deze onderzoekingen beschouwen de mijnwerkers hun taak voltooid. Zij ontsnappen aan het lot van Nogueira Coelho, maar zij dragen Philips’ kolonisatieplan ten grave.

Ondertussen heeft vice-rei Pero da Silva in Goa zich openlijk een tegenstander getoond van ’s konings plannen voor Zuidoost-Afrika. Zodra hij Indië bereikt zendt hij zoveel mogelijk inlichtingen als hij kan van Mascarenhas, de Provedor da Fazenda, en van Nogueira Coelho; de meeste van deze rapporten laten vaalbruin getekende Rios zien, in plaats van goudkleurige. Op Philips’ uitgebreide boodschap van 24 februari 1635 antwoordt hij uiterst bondig; hij dringt er bij de koning op aan de uitvoering van het ambitieuze en kostbare programma uit te stellen totdat er meer en betrouwbare inlichtingen over de mijnen beschikbaar zijn. De belangrijkste reden waarom de vice-rei oppositie voert is het desperate gebrek aan mankracht; hij is van mening dat de beschikbare soldaten en kolonisten dienen te worden ingezet in Indië zelf, eerder dan in Afrika. In 1636 betoogt hij opnieuw de onwenselijkheid van het vestigen van immigranten in Zuidoost-Afrika als daar geen mijnen zijn, en hij bepleit de kolonisten toestemming te geven zich in Indië te vestigen. Desondanks geeft de vice-rei bevel voorraden levensmiddelen naar Moçambique te zenden voor de te verwachten kolonisten, en voor de Superintendent van de Mijnen die uit Portugal wordt verwacht, en voor de capitão van het Fortaleza São Sebastião; hij schrijft dat als de vier vaartuigen met soldaten en immigranten aankomen, zij zich impliciet dienen te schikken naar ’s konings opdrachten; maar indien er geen mijnen blijken te zijn en ’s konings bevelen staan dit toe, zouden drie vaartuigen naar Indië kunnen worden gezonden, want Portugees Indië verkeert in een desperate positie, terwijl het vierde vaartuig terug zou kunnen keren om verslag uit te brengen.

De vice-rei geeft bevel de werkzaamheden aan de fortificatie in Quelimane en Luabo uit te stellen als daar geen mijnen zijn, maar de restauratie van Sofala dient te worden voortgezet. Met de werkzaam- heden in Quelimane is enige vooruitgang geboekt totdat de capitão van Moçambique sterft, maar de nieuwe capitão is evenmin overtuigd van de urgentie van de fortificatie als zijn voorganger. Hij verklaart dat als het fort uitsluitend wordt gemaakt van hout en aarde het nutteloos is tegen de vijanden uit Europa. Er is ook iemand aangewezen om een fort in Luabo te bouwen. In Sofala heeft Luís Pereira bevel gekregen het fort, waarvan de muren zijn ingestort, te restaureren. Zijn artillerie heeft geen affuiten, maar zijn verzoek te worden benoemd tot capitão voor het leven ontvangt geen instemming, en er is geen bewijs dat hij na deze teleurstelling verder gewerkt heeft aan de herbouw. De situatie van het Fortaleza São Sebastião verbetert echter gedurende deze periode, dankzij de niet aflatende energie van de castellan. Lourenço de Soutomayor voltooit een nieuw water-bekken; hij beveelt het hospitaal te openen; hij start ook met werkzaam- heden buiten het fortaleza; en als de aanvoer van levensmiddelen uit Indië uitblijft, laat hij voedsel uit Madagascar halen als aanvulling op tarwe uit Sena. Omdat er een koninklijk verbod bestaat op het stichten van nieuwe kloosters, verbiedt hij nieuw aangekomen kapucijnen uit hun tijdelijke behuizing te vertrekken; en hij vraagt toestemming de huizen met strooien daken te verwoesten, omdat zij de binnenhof van het fortaleza rommelig maken. Hij bepleit dat er in Moçambique geld wordt aangemunt, omdat goud depreciëert. De vice-rei gaat door Moçambique zoveel munitie te zenden als hij kan, vanuit Chaul als Goa wordt geblokkeerd. Wegens de financiële noodsituatie kan hij niet instemmen met de verwoesting van gebouwen, noch kan hij beslissen over de stichting van een munt in Moçambique; hij stelt degenen die knoeien met het gehalte van goud de zwaarste straffen in het vooruitzicht. Lourenço de Soutomayor kondigt aan elk jaar aan Portugal te rapporteren wat de vooruitgang is die is gemaakt met de fortificaties. Maar het zijn niet de rapporten uit Moçambique, maar uit het binnenland die in Lissabon de meeste onrust wekken.

De koning heeft geweigerd het tegendraads rapport van Mascarenhas te aanvaarden. Hij is van mening dat dit rapport gekleurd is door zijn persoonlijke teleurstellingen en geeft er de voorkeur aan de conde de Linhares te geloven. Hij blijft bij zijn plannen de mijnen te gaan exploiteren, door de Rios te openen voor alle Portugese onderdanen; zij kunnen daar handeldrijven en zich vestigen. Vroeg in 1637 worden er vaartuigen op de Taag uitgerust voor de expeditie naar het land van de Monomotapa. Maar de ontvangst van de berichten van Pero da Silva veroorzaakt dat de ministers in Lissabon de gehele zaak willen heroverwegen. Men is zich nu volledig bewust van de uiterst netelige omstandigheden waarin de Estado da India verkeert, van de aanvallen van vijanden uit Europa en van het gebrek aan handel, fondsen en mensen. De ontvangst van het rapport van de mijnwerkers is beslissend voor de opdracht van de onderneming af te zien. Op 27 maart 1637 beveelt het Conselho de Portugal aan de kolonisten niet naar het land van de Monomotapa, maar naar Indië te zenden en op de laatste dag van die maand ondertekent Margarida een bevel zoveel mogelijk hulp naar Portugees Indië te zenden. Deze hulp gaat ten koste van de uitgaven van de expeditie naar de Zambezi; en op 1 april geeft zij opdracht de vaartuigen die zijn uitgerust voor de expeditie naar de Zambezi, kolonisten naar Indië te brengen. Zo sterft dit prachtige ontvangen kolonisatieplan, dat de eerste veelomvattende kolonie Europeanen naar zuidelijk Afrika zou hebben gebracht. Het plan is het slachtoffer van de condities waarin de Estado da India verkeert en van de beslissingen die in Portugal zijn genomen, maar het zou alleen maar hebben kunnen slagen als er voldoende economische hulpbronnen zouden zijn gewest om de immigranten een bestaan te garanderen; en het voortdurend ontbreken van bewezen goudvelden of zilvermijnen is geen garantie.

1 Prinses Margarida is Philips’ onderkoning van Portugal: Margaretha van Savoy, Hertogin van Mantua

4.1 Zuidoost-Afrika, 1637-1651

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...