De reis van Fernão de Magalhães. De lotgevallen van de expeditie na de dood van Magalhães

Deel 7 Index

Bijlage

De reis van Fernão de Magalhães

1.7. De lotgevallen van de expeditie na de dood van Magalhães

Geschreven door Arnold van Wickeren

De verslagenheid onder de zeevaarders over het sneuvelen van hun aanvoerder is groot. Nu zijn krachtige leiding ontbreekt maakt zich een zekere onrust van de bemanningen en de officieren meester. Het eens zo trotse eska-der zal onder de zwakke en verdeelde leiding van Magalhães’ opvolgers van de ene ramp naar het andere debâcle sukkelen. Om te beginnen trappen de officieren in een val, die hun allen noodlottig zal worden. Zij kiezen Duarte Barbosa tot hun nieuwe commandant. Deze begrijpt niet dat hij na het echec op Mactan uit de volgende twee mogelijkheden moet kiezen. De Spanjaarden moeten hun verlies nemen en uit de Filippijnen vertrekken, of hij moet het geschonden Europese prestige met harde hand herstellen. Barbosa doet geen van beide; hij onderhandelt gelijktijdig met Cilapulapu, Calambu en Humabon, welke laatsten twee natuurlijk zeer geschokt zijn over de wijze waarop de officieren hun commandant aan zijn lot hebben overgelaten. Barbosa is dom genoeg Enrique als tolk te gebruiken bij de onderhandelingen met de radja’s, ofschoon een kind kan begrijpen dat deze geen vriend is van degenen die geen hand hebben uitgestoken om zijn meester te redden. Barbosa jaagt Enrique nog meer tegen zich in het harnas door hem mee te delen dat het overlijden van zijn meester, van hem niet, zoals te doen gebruikelijk, een vrij man maakt, maar dat hij de slaaf blijft van diens weduwe Doña Beatriz. Enrique, die de veranderde houding van Humabon jegens de Europeanen niet ontgaan is, spant met hem samen om de onbetrouwbare Europese officieren in de val te lokken. De nieuwe commandant wordt met al zijn kapiteins en stuurlieden en met de meeste, alguacils, maestres en contramaestres, alsmede met de astro-noom en de hoofdaalmoezenier van de vloot door Humabon uitgenodigd voor een gastmaal op 1 mei, waarbij Barbosa een kostbaar geschenk in het vooruit-zicht wordt gesteld. Met Magalhães bloed nog nauwelijk opgedroogd aan de speren van de Filippino’s, lijkt het ongelooflijk dat de uitnodiging zelfs maar wordt overwogen, laat staan geaccepteerd. Maar de stupiditeit van de leiders is zo groot, dat zij op de avond van 1 mei welgemoed met 27 senior-officieren naar de wal roeien. Na een paar uur zijn de meeste Europeanen dronken en zozeer in beslaggenomen door de charmes van Humabons haremmeisjes, dat zij geen onraad ruiken. Alleen Espinosa en Carvalho voelen onder het feest-maal een duistere dreiging. Met een smoes maken zij zich uit de voeten. Ze zijn nog maar net terug aan boord, of het paleis verandert in een heksenketel. Op een teken worden de Spanjaarden aangevallen en de keel doorgesneden. In de verwarring geraakt het paleis in brand. Alle gasten op twee na vinden de dood. João Serrão weet zijn leven te rekken, door een hoog losgeld te beloven en de priester wordt gespaard, omdat hij de zoon van radja Calambu genezen zou hebben van een koliek. Carvalho laat de naus het anker lichten en zeilt zo dicht mogelijk naar de kust. Vervolgens laat hij Humabon’s paleis onder vuur nemen. Op zeker moment smeekt João Serrão, schreeuwend vanaf de wal, zijn vriend Carvalho niet meer te schieten, maar hem vrij te kopen. Hij zegt, op Enrique na, de enige overlevende van alle gasten, te zijn. Carvalho moet over-wogen hebben dat als hij Serrão zou redden, hij het bevel over het eskader aan hem zou moeten overdragen. Hij geeft nog maar eens een salvo af en licht het anker, zijn vriend Serrão, die hem vervloekt, achterlatend. Serrão ontloopt zijn lot niet, maar Enrique zal als vrij man naar Malacca terugkeren en daarmee zal hij strikt genomen de eerste mens zijn die de aarde is rond-gevaren. De manschappen zijn behoorlijk aangeslagen door het optreden van Carvalho en de dood van bijna alle officieren. De schepen verlaten Cebu in staat van verwarring.

Carvalho neemt de leiding van de expeditie op zich en gaat op zoek naar de Molukken. Voorlopig zal hij min of meer doelloos ronddolen in de Oostindische archipel; het zal een zwerftocht worden zonder enige luister. De uitgeputte zeelieden geraken bedwelmd door een overvloed aan tropisch groen. Zij, zullen te maken krijgen met tegenslagen. Zij zullen het slachtoffer worden van het verradelijke gedrag van radja’s en zij zullen moeten afrekenen met opstanden van slaven. De Spanjaarden treft ook blaam; zij blinken uit door aanmatigende hebzucht, die leidt tot aanvallen op en plundering van jonken en op bloedver-gieten. Altijd is er bij hen die dorst naar goud, edelstenen en specerijen, nog aangewakkerd door de vrees een Portugees eskader te zien opdoemen.

Na de moord op 27 zeelieden is de expeditie door diverse oorzaken: desertie van de San Antonio, verhongering, uitputting, moord, terechtstellingen, strijd en schipbreuk meer dan de helft van haar leden kwijtgeraakt. Het aantal nog resterende zeelieden varieert bij de meeste auteurs tussen 115 en 130. Carvalho besluit een schip op te geven en de bemanning daarvan te verdelen over twee andere schepen, omdat het resterende aantal zeelieden te gering is om drie schepen te bemannen. Het oudste schip, de Concepción, wordt opgeof-ferd; het wordt in brand gestoken voor het eiland Bohol, nadat het ontdaan is van zijn bruikbare lading en tuigage, maar ook nadat alle papieren van de kapitein-generaal: zijn dagboek, het logboek, de tabellen en al zijn persoonlijke brieven aan boord zijn gebracht. Met dit laatste wil Carvalho verhinderen dat zijn eigen wangedrag en incompetentie aan het licht komen. Het bloedbad op Cebu heeft de expeditie van zijn laatste kapiteins, Barbosa en Serrão, beroofd. Carvalho, die zelf het bevel voert over het vlaggenschip, stelt daarom de Victoria onder bevel van Espinosa, een man van nederige geboorte en geen kapitein, maar wel iemand met gezond verstand en een natuurlijk overwicht. Carvalho werpt zich op de kaapvaart. Daags na het in brand steken van de Concepción wordt een jonk opgemerkt, die op weg is van de Molukken naar China. De jonk wordt aangevallen, zijn bemanning wordt vermoord en de buit, bestaande uit peper en kruidnagelen, wordt overgeladen in de naus. Hiermee is de trend gezet; de expeditieleden zullen van fiere ontdekkers verworden tot rovers en moordenaars.

Op zoek naar de Molukken en naar voedsel, wordt eerst de noordkust van Mindanao aangedaan. Als de voedselnood hoog gestegen is bereiken de schepen, via het eilandje Cagayan-Sulu, het grote eiland Palawan, dat het `Land van Belofte’ blijkt te zijn. De bewoners beschikken over: rijst, gember, varkens, geiten, hoenders, heel grote en kleine vijgen, kokosnoten, bataten, suikerriet en knollen, die op rapen lijken. De zeevaarders laden hun ruimen vol en zeilen naar Brunei. De bloeiende nederzetting van islamitische en Maleise kolonisten, die uitgebreide handelsrelaties met de omliggende eilanden onder-houden, ontvangt de Spaanse schepen goed. De sultan houdt de opvarenden voor Portugezen, die hij graag in zijn land ziet arriveren. Ondanks dat het mis-verstand wordt opgehelderd, wordt drie weken in de beste verstandhouding handelgedreven en kunnen de ruimen worden volgeladen met etenswaren.

Terwijl de Trinidad en de Victoria in de haven van Brunei voor anker liggen en vijf man aan de wal aan het marchanderen zijn, loopt een grote vloot oorlogs-prauwen van de sultan de haven binnen. De prauwen zijn elders op rooftocht geweest, maar hebben geen kwaad in het zin tegen de Spaanse schepen. Carvalho vreest echter een aanval en besluit als eerste toe te slaan. Hij verovert een jonk en gijzelt de opvarenden, onder wie drie vrouwen. Er volgen nogal vage onderhandelingen om de gijzelaars uit te wisselen tegen de vijf man aan de wal. De gesprekken leiden niet tot resultaat en Carvalho laat de vijf man, net als João Serrão op Cebu, in de steek. De mannelijke gijzelaars laat hij vrij tegen goud, dat hij in eigen zak steekt, en de drie vrouwen houdt hij vast als privé-harem. De twee schepen zeilen naar de noordpunt van Borneo en ankeren op 15 augustus 1521 bij het eilandje Zamboanga in Straat Balabak, Hier moeten dringende herstelwerkzaamheden aan de schepen worden verricht. De vooral op eigen voordeel uit zijnde leiding van Carvalho, die de bemanningen al langer irriteert, leidt op Zamboanga tot openlijk verzet. Er treedt een nieuwe leider naar voren in de persoon van Juan Sebastián de Elcano, die als stuurman op de Concepción is uitgevaren en die bij Puerto de San Julián tot de muiters heeft behoord. Hij kan naar voren treden, omdat alle boven hem gestelde kapiteins (5 Spaanse en 3 Portugese) zijn weggevallen. Carvalho wordt ook afgezet als kapitein van de Trinidad, welke functie wordt toevertrouwd aan Espinosa, die zijn sporen al verdiend heeft, maar – zoals gezegd – geen zeeman is. Espinosa herstelt de discipline, zet de vrouwen apart van de mannen en gaat serieus op zoek naar de Molukken. Elcano neemt het commando over de Victoria van Espinosa over. Met de afzetting van Carvalho op 1 oktober is de verwarring nog niet geheel verdwenen. De leiding is niet krachtig genoeg om zeelieden te bewegen zich als koopman in de aan specerijen zo rijke archipel te vestigen, ondanks dat koning Carlos opdracht heeft gegeven volksplantingen te stichten en ondanks de wegens de grote vraag naar specerijen in Europa uitstekende winstkansen. De verleiding zich ongedisciplineerd te gedragen, is te sterk.

Na zes weken oponthoud op Zamboanga zeilen de Trinidad en de Victoria, via Cagayan-Sulu, terug naar Mindanao. De Spanjaarden, die zich nog steeds als piraten gedragen en elke jonk die zij tegenkomen ondoen van zijdenstoffen, zilver, specerijen en alle andere lucratieve zaken, sluiten een inheems vaartuig in. Hoewel de bemanning met hun kromzwaarden en schilden dapper tegen-stand biedt, worden er zeven van hen gedood. Bij de gearresteerde overleven-den bevindt zich de broer van een radja op Mindanao, die zegt in het huis van Francisco Serrão op Ternate te gast te zijn geweest. De zeelui zijn zeer verheugd iemand te spreken, die Francisco Serrão, de vriend van de overleden kapitein-generaal, persoonlijk kent. Zij verheugen zich op een ontmoeting met hem. Er bestaat overigens enige twijfel of de twee schepen veilig bij de Specerijen eilanden kunnen aanleggen. De Portugezen hebben, om andere landen ervan te weerhouden schepen naar de Molukken te zenden, angstaanja-gende verhalen rondgestrooid over de moeilijkheden die zeevaarders in de Molukken te wachten staan. Rond de eilanden zou het altijd duister en nevelig zijn, dit gevoegd bij de vele ondiepten, maakt het ankeren bij de Molukken tot een hachelijk avontuur. Het zijn dezelfde legendarische hindernissen, die Portugese zeelieden er een eeuw terug van weerhouden hebben Kaap Bojador aan de kust van de Sahara te ronden, die nu door de Portugezen worden toe-gedicht aan de Molukse wateren. Dat niet iedereen deze verhalen ernstig neemt, blijkt uit wat Pigafetta daarover opmerkt. Hij schrijft: `Wij dankten God en als teken van onze vreugde werd uit alle artilleriestukken een schot afgevuurd. Dit hoeft niet te verbazen, want we waren zeer blij. Nadat we, op twee dagen na, gedurende 27 maanden naar de Molukken hadden gezocht en – moet ik hier zeggen – daartoe tussen een zeer groot aantal eilanden van deze archipel hadden gedwaald, waarbij de diepte soms nog geen honderd vadem bedroeg, kan toch geen enkel geloof worden gehecht aan de door de Portugezen verspreide geruchten als zou men daar niet naar toe kunnen varen, wegens de ondiepten en een altoos donkere en nevelige atmosfeer.’ Geleid door geshan-haaide lokale loodsen, zeilen de Trinidad en de Victoria van Mindanao via de Sangi eilanden naar Morotai. Vervolgens varen zij langs de kust van Morotai en Halmahera naar het zuiden. Op 8 november 1521 ontwaren de expeditieleden de vulkaankegel van Ternate en kort daarna die van het tweelingeiland Tidore. Zij zijn gelukkig daar geen Portugese schepen aan te treffen. Francisco Albo heeft inmiddels aan de hand van een kruispeiling vastgesteld dat de expeditie zich bevindt ten westen van de demarcatielijn, dus op de Portugese wereldhelft, Pigafetta heeft, deze politiek onwenselijke vaststelling waarschijnlijk verandert in een positie die het Spaanse hof beter bevalt. In zijn verslag liggen de Molukken ten oosten van de demarcatielijn, dus op de Spaanse hemissfeer.

Nadat de schepen op 8 november voor anker zijn gegaan bij Tidore, nadert de volgende dag een prauw, opgesierd met een zijden zonnetent. Onder de zijden luifel blijken sultan Almansor (El- Mansur) van Tidore en zijn gevolg te liggen. De aan boord genodigde sultan, een goed gebouwde man van omstreeks 45 jaar, met een zijden tulband met bloemslinger op het hoofd en gekleed in een wit overhemd met borduursel van gouddraad en een lange sarong, weigert te bukken om de hut van de kapitein-generaal te betreden. De sultan daalt daarom van bovenaf in de hut af; hij wordt gekleed in een geel fluwelen Turks gewaad en neemt plaats op een rood fluwelen zetel. De zeelieden, die de sultan gaarne willen behagen, overladen hem en zijn gevolg met geschenken: fijne linnen-stoffen en damast, scharlaken doeken, gebrocheerde zijdenstoffen, kralen, messen, spiegels, scharen, kammen en vergulde drinkbekers. Almansor toont zich zeer in zijn nopjes met de komst van de Spaanse expeditie en zegt grote liefde voor de Spaanse monarch te koesteren. Dat de sultan blij is met de komst van de Spanjaarden ligt voor de hand. Hij heeft met lede ogen moeten aanzien dat het prestige van sultan Boleif van zijn eeuwige rivaal Ternate in de ogen van de andere Molukse vorsten aanzienlijk gestegen is, door de handelsrelatie die hij is aangegaan met de Portugezen. Door nu met de Spanjaarden in zee te gaan, zal de sultan van Tidore op zijn beurt zijn aanzien bij de andere vorsten opvijzelen en zijn rivaal naar de kroon steken. Ternate staat aan het hoofd van een religieus-politiek bondgenootschap van ten dele geïslamiseerde gebieden, de ulilama of vijfvoudige bond. Deze strekt zich vanaf de Molukken uit naar het noorden, westen en zuiden en omvat mede de oost- en noordkust van Celebes. Tidore leidt de ulisiwa of negenvoudige bond, omvattende Halmahera’s oostkust en de ten oosten van dit eiland gelegen archipels, met inbegrip van het westen van Nieuw Guinea. De naar een godheid genoemde ulisiwa verenigt gebieden waarop de islam nog weinig of geen vat heeft, hoewel de vorst van Tidore, evenals zijn rivaal van Ternate, zich al rond 1500 tot de islam heeft bekeerd. De in de 15e eeuw opgekomen handelsrijken Ternate en Tidore beheersen samen de belangrijkste specerijengebieden van de Molukken. Ze betwisten elkaar voortdurend de suprematie en hebben beide gehoopt de Portugezen als bond-genoot voor zich te winnen, om met hun steun sterker te staan tegenover hun rivaal. Deze hebben, tot grote woede van Tidore, gekozen voor Ternate, en zijn daardoor al bij vijandelijkheden tussen Ternate en Tidore betrokken geraakt.

Sultan Almansor sluit met João Lopes Carvalho, Juan Sebastián de Elcano en met de bekwame Genuees Juan Bautista Poncero, schipper op de Trinidad, een verdrag van vrede en vriendschap, waarbij hij de koning van Spanje als zijn soeverein erkent. De verdragspartners spreken ook af alles in het werk te zullen stellen om de Portugezen uit de Molukken te verdrijven. De vorsten van Gilolo op Halmahera en van de eilanden Makian en Batjan en de gugugu (rijksbe-stuurder) van Ternate sluiten zich bij het verdrag aan. Dat Ternate ook met de Spanjaarden in zee gaat, is niet onlogisch. Sultan Boleif van Ternate, die de Portugezen warm heeft verwelkomd, is enkele maanden eerder door tegen-standers van die politiek vergiftigd. Omdat de gugugu en bijgevolg ook de min-derjarige sultan van Ternate anti-Portugees gezind zijn, sluiten zij zich gaarne aan bij de Molukse vorsten, die met Spaanse hulp de Portugezen willen verdrij-ven. Zij hebben al een bescheiden succes geboekt, met de vergiftiging van de op Ternate verblijvende Francisco Serrão, in het voorjaar van 1521. Toen sultan Almansor bij zijn bezoek aan boord van een van de Spaanse schepen, ge-vraagd werd naar Francisco Serrão, voelden de vragenstellers dat de stemming omsloeg. Zij vernamen dat Serrão, na acht jaar dienst te hebben gedaan als `grootvizier’ van sultan Boleif, kortgeleden onder mysterieuze omstandigheden gestorven was. Vermoedelijk heeft sultan Almansor hierin zelf de hand gehad.

Almansor staat de Spanjaarden toe zich op Tidore te vestigen. Zij richten, na eerst in Brunei een factorij te hebben gesticht, op Tidore hun tweede factorij in. Hun factor, Juan del Campo, slaat daarin onder meer koperwerk op. De Spanjaarden beschikken voor hun verdediging over 40 kleine kanonnen en een aantal kruisbogen en vuurroeren. Op Tidore gedraagt de Spaanse expeditie zich voorbeeldig. Carvalho schenkt zijn harem, op aandringen van zijn beman-ning, aan sultan Almansor, die met dit gebaar zo is ingenomen, dat hij de Victoria en de Trinidad laat volladen met kruidnagelen en bovendien Carvalho als afscheidsgeschenk twee paradijsvogels cadeau doet. Op aandringen van Almansor zal, als de schepen vertrekken, een klein contingent Spanjaarden op Tidore achterblijven, als een provocerende waarschuwing aan de Portugezen op Ternate dat Spanje de Molukken voor zich opeist. Als op 18 december 1521 de schepen voor vertrek gereed zijn, blijkt de Victoria te zwaar geladen om het schip een reële kans te bieden veilig in Spanje aan te komen. Het vaartuig wordt ten dele van zijn lading ontdaan. Met de Trinidad zijn de problemen ern-stiger; het schip maakt zoveel water dat de pompen hun werk niet aankunnen. Als duikers van de sultan het lek niet hebben kunnen vinden, wordt het schip gelost en op het strand getrokken om met pek de naden dicht te smeren.

Bijlage 1.8 De terugreis van de Victoria; aankomst in Spanje.

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...