Admiraal Cornelis Marelieff de Jonge voor Malakka. Portugees Malakka ten tijde van de Habsburgers 1560-1640

Deel 19 Index

Hoofdstuk 1

Portugees Malakka ten tijde van de Habsburgers 1560-1640

1.3 Admiraal Cornelis Marelieff de Jonge voor Malakka

Geschreven door Arnold van Wickeren

Op 30 april 1606 arriveert de derde vloot die de VOC naar Indië heeft gezonden voor Malakka. Het is een vloot van elf schepen, onder bevel van admiraal Cornelis Matelieff de Jonge. Er liggen vier Portugese schepen voor de stad, waarvan er een geladen is voor China. Matelieff geeft opdracht deze in brand te steken, maar zijn mannen beginnen te drinken en de schepen te plunderen en zij laten de vaartuigen ontsnappen. Tijdens het beleg van Malakka onderhoudt Matelieff contact met sultan Alauddin van Johore en beide partijen tekenen op 17 mei 1606 een defensief en offensief verdrag gericht op het verdrijven van de Portugezen uit Malakka. De basis van het verdrag is dat al het land rond Malakka aan Johore wordt overhandigd, maar dat de stad zelf aan de Nederlanders komt. Matelieff laat de gecombineerde strijdmacht een tweede belegering van Malakka uitvoeren. Kostbaarheden en andere van de Portugese verdedigers verworven buit wordt gelijkelijk verdeeld tussen de Hollanders en de Maleiers van Johore. Nederlandse schepen zijn vrijgesteld van belastingen en andere heffingen in alle havens van Johore en van Johore wordt verwacht dat het de strijd aanbindt met alle Portugese en Spaanse schepen Onderdanen van de sultan mogen, nadat Malakka is veroverd, in Kampong Kling wonen, onder bescherming van de Nederlanders. Zij beloven zich in gebieden die onder hun controle staan niet met religieuze zaken en met de gewoonten in te laten. De Hollanders sluiten ook met andere vorsten in de omgeving van Malakka een verbond met het doel de Portugezen daar te verdrijven.

Op 8 mei 1606 ontscheept Matelieff, 700 Hollandse soldaten en matrozen, voor wie de operatie tot het laatste moment geheim is gehouden. Er landen ook 1.500 soldaten van Johore. De admiraal laat zwaar scheepsgeschut uit om de vesting A Famosa te beschieten, waarmee het beleg begint. De gecombineerde strijdkrachten die tegen Malakka zijn verzameld bestaan uit een vloot van 150 zeilen en 16.000 man. In die tijd bestaat het Portugese garnizoen van Malakka uit 80 Portugezen samen met de casados, inheemsen en slaven drieduizend man. Zij staan onder bevel van André Furtado de Mendoça, die kans ziet dat twee schepen 300 man verse troepen aan land zetten, terwijl het fort in afwachting is van bijna alle noodzakelijke zaken om een belegering te kunnen doorstaan. De Hollandse belegeraars zijn in staat hun posities voor een aanval op de stad in te nemen, zonder dat zij veel oppositie te duchten hebben van het garnizoen; zij steken de wijken Bandar Hilir en Tranquerah in brand en spoedig begint een krachtig bombardement vanuit hun stellingen. De meester-schutter van Malakka in die tijd is een Hollandse huurling. Hij wordt er niet alleen op betrapt met de belegeraars in verbinding te staan, maar hij slaagt er ook in vele kanonnen van het fort te doen barsten; ook een moor in Portugese dienst wordt betrapt op zekere daden van verraad. Beide ontmaskerde verraders worden gedood en hun lijken worden over de muur gehangen. Het beleg duurt drie maanden en negentien dagen, in welke tijd Matelieff 18.000 kanonskogels op de stad en de vesting heeft afgeschoten. Ondanks dat hierdoor 6.000 van de 15.000 à 20.000 inwoners, omkomen en ondanks ziekte en honger, houdt het Portugese garnizoen stand, ondersteund door een strijdmacht van Japanse huurlingen. Bovendien vernemen de belegeraars dat de onderkoning uit Goa, Dom Martim Afonso de Castro, met twaalf galjoenen, vier galeien en zeventig andere vaartuigen op weg is naar Malakka. De Hollandse belegeraars worden verdreven door de Portugese versterkingen die uit Goa zijn aangevoerd. Een van de helden van de verdediging van Malakka is André de Pessoa, die strijdend naast de Japanners gewond is geraakt. Matelieff is genoodzaakt het beleg op te heffen en naar Johore te gaan om zijn strijdkrachten te hergroeperen.

De Vice-re verlaat Goa in mei 1606 en hij gaat in juni met zijn vloot, bestaande uit 12 of 14 galjoenen, 4 galeien, 15 of 16 fustas of fregatten, naast andere vaartuigen, voor anker bij Atjeh. In de loop van de maand maakt hij drie Atjeese schepen met voorraden buit. Hij heeft besloten Atjeh te straffen voor het feit dat de sultan, in strijd met de gemaakte afspraken, Hollandse schepen in zijn havens heeft ontvangen en daarom zet hij op 29 juni troepen aan land, in het zicht van een sterke vijandelijke troepenmacht. Na een dapper gevecht drijven de Portugezen de Atjeeërs terug op hun uitgangspunten. De strijd duurt twee hele dagen, maar aan het eind daarvan, als de Portugezen geen voordeel op de vijand hebben geboekt, trekt de onderkoning zijn mannen terug en gaat weer aan boord.

Na een stormachtige overtocht, waarin verschillende schepen verloren gaan, verschijnt de vloot van Dom Martin Afonso in augustus 1606 voor Malakka. Matelieff die zijn kanonnen weer heeft ingeladen zeilt met zijn gehele vloot de Portugese armada tegemoet. De twee vloten ontmoeten elkaar op 14 augustus in de Straat van Malakka. De Portugese vloot beweegt zich in de richting van Cabo Rachado, waar op 16 augustus een schotenwisseling plaatsvindt. Hierbij zou de vice-rei een tactisch voordeel hebben behaald. De volgende dag wordt de slag voortgezet met een verrassingsaanval van de Nossa Senhora da Conceição op de Nassau, welk schip nog steeds voor anker ligt. Te ver verwijderd van de andere Nederlandse schepen wordt de Nassau door de bemanning van een tweede Portugees schip, de Santa Cruz, beklommen. Matelieffs schip, de Oranje, schiet de Nassau te hulp, maar door het tegenzitten van de wind komt de Oranje in botsing met de Middelborch. De Portugezen vallen de Oranje en de Middelborch aan met de São Salvador en het galjoen van Dom Duarte da Guerra. Nadat de Oranje zich vrij heeft kunnen breken, geraken de São Salvador, het galjoen van Dom Duarte en de Middelborch alle drie in brand. De drie schepen gaan op 18 augustus ten onder. De bemanningen van de Santa Cruz en de Nossa Senhora da Conceição weten ook de Nassau in vuur en vlam te zetten. Er volgt op dit schip een spectaculaire explosie die het volledig in brand zet. Nadat de Nassau tot aan de waterlijn is afgebrand, zinkt het op 22 augustus 1606. Enkele dagen later besluit Matelieff niet in te gaan op de Portugese uitnodiging de strijd te hervatten en hij verlaat het strijdtoneel. De zeeslag heeft een zware tol geëist van beide partijen, die ieder twee schepen verloren hebben. Daarnaast hebben de Nederlanders 150 doden en nog veel meer gewonden, de Portugezen hebben zelfs 500 gesneuvelden te betreuren. Op 19 augustus vraagt Matelieff de sultan van Johore of hij zijn vloot mag doen ankeren in de rivier van Johore, om de schade aan zijn resterende schepen te kunnen herstellen en meer munitie te kunnen aanmaken. De sultan gaat daarmee akkoord, waardoor er een einde komt aan de belegering van Malakka.

Na deze ontmoeting loopt de vice-rei met zijn vloot de haven van Malakka binnen en hij ziet dat de stad aanzienlijk geleden heeft onder de recente belegering. Hij zendt Dom Álvaro de Menezes weg met een eskader van zeven galjoenen, om de schepen die verwacht worden uit Portugal, op te wachten bij de Nicobaren, terwijl Nuno Álvarez Pereira met vijf andere galjoenen naar Straat Singapore dient te gaan, om enige schepen te begeleiden die met voorraden levensmiddelen van Java, in Malakka verwacht worden. De laatste keert, nadat hij de vijandelijke vloot heeft waargenomen, haastig terug in de haven.

In september 1606 hernieuwt Matelieff zijn pact met Johore en hij keert met negen schoongemaakte schepen terug voor Malakka. De vloot van Dom Martim Afonso de Castro blijkt te zijn vertrokken, maar in de haven van Malakka vindt hij de vijf1 galjoenen onder bevel van Nuno Álvarez Pereira. Hij doet op 22 oktober een aanval met drie schepen, Oranje, Grote Zon en Geünieerde Provintiën op het Portugese galjoen São Nicolau. Het schip moet het tegen de overmacht afleggen, maar omdat de schipper en het volk van de Grote Zon, die voor het prijsschip dienen zorg te dragen, dronken zijn, ontkomt het weer. Ondertussen is het Portugese eskader onder zeil gegaan. Twee Portugese schepen nemen de Amsterdam tussen zich in, maar deze schiet het ene schip in brand en doet het andere afdeinzen, terwijl de Mauritius het schip van de Portugese onderbevelhebber neemt. De volgende dag wordt het schip, dat door de Amsterdam is aangevallen door het volk verlaten gevonden en samen met de zoeven genoemde prijs wordt het in brand gestoken. Bij de zware strijd zouden 500 Hollanders zijn omgekomen. De overige Portugese schepen zetten zich voor Malakka aan de grond. Op 30 oktober loopt Matelieff de rede op om ook deze in brand te steken, maar de Portugezen, begrijpende dat zij niet meer te redden zijn, doen het zelf. De gevangenen, 186 Portugezen en een gering aantal Hollanders worden over en weer uitgeleverd, met dien verstande dat voor de niet-gesneuvelde kapiteins van de galjoenen, Cristóvão Suarez, André Peso en Fernando Macado 5.000 dukaten losgeld betaald dient te worden.

Spoedig na deze nederlaag overlijdt vice-rei Dom Martim Afonso de Castro in Malakka. Verondersteld wordt dat hij is overleden aan verdriet, omdat hij zijn gehele vloot verloren heeft. Hij heeft zijn hoge ambt op de dag van zijn overlijden precies 2½ jaar bekleed. Hij wordt opgevolgd door Dom Frei Aleixo de Menezes o.e.s.a., aartsbisschop van Goa, die geen vice-rei is, maar alleen capitão-geral. In hetzelfde jaar 1606 blokkeren de Hollanders ook de haven van Goa, gedurende het gehele seizoen, waardoor de retourvloot naar Lissabon niet heeft kunnen uitzeilen en Lissabon verstoken blijft van de aanvoer van specerijen. Tot overmaat van ramp vergaat de met peper geladen nau Nossa Senhora dos Mártides die een jaar eerder uit Indië is vertrokken op 15 september 1606 voor het fort Sáo Juilão da Barra op een paar léguas van Lissabon.

Matelieff zet vervolgens koers naar Pulau Butang om de zeven andere Portugese galjoenen op te zoeken. Onderweg neemt hij bij Queda een schip, neemt de lading eruit en laat het schip daarna in brand steken. Op 8 december 1606 vindt hij de Portugezen bij Pulau Butang, maar deze liggen in een bocht dicht onder de wal, zodat voorkomen wordt dat de schepen met geschut of branders veel kwaad kan worden gedaan. Matelieff probeerde het zelfs niet2; door andere belangen voortgedreven, laat hij de Portugezen met rust en verzuimt daardoor de enige gelegenheid om de hegemonie op zee te verwerven, wat hem door zijn superieuren niet in dank zal worden afgenomen.

In 1607 of 1608 blokkeert een andere Nederlandse vloot, bestaande uit 9 schepen en 4 jachten, onder bevel van Pieter Willemszoon Verhoeff, Malakka en de Nederlanders plegen overvallen op de Portugese zeevaart door de Straat van Malakka. Verhoeff zet ook soldaten aan land op een klein eiland nabij de haven Pulau Pinang, om daar een garnizoen te vormen. Omdat de sultan van Johore geen troepen naar Malakka zendt om een nieuwe Nederlandse blokkade van de stad te ondersteunen, is Verhoeff genoodzaakt zijn strijdmacht terug te trekken naar Batu Sawar, de hoofdstad van Johore. Daar geeft hij de Maleiers uit Johore geld, kanonnen, kogels en twintig tonnen met kruit om tegen de Portugezen te vechten.

In 1610 treedt de oudste zoon van sultan Alauddin van Johore in het huwelijk met de dochter van de radja van Siak, die een bondgenoot is van Portugal. Matelieff heeft al in 1608 laten weten dat de militaire bevelhebbers van Johore allen aan de zijde van Portugal staan en hij heeft slechts de sultan kunnen overreden de zijde van de Hollanders te kiezen door hem te verzekeren dat hij de Portugezen zal verslaan en hem dan het achterland van Malakka te geven. Sultan Alauddin besluit nu het met Matelieff gesloten verdrag te verbreken en vriendschappelijke relaties aan te knopen met Portugees Malakka.

1 Het genoemde aantal van vijf galjoenen is ontleend aan Danvers. Volgens Mac Leod (pag. 59) gaat het om zeven galjoenen en volgens de Wikipedia encyclopedia zelfs om tien schepen. Dit sluit dan weer aan bij Milford, die op pag. 67 spreekt over zeven galjoenen en drie galeien want de vierde is bij Cabo Rachado aan flarden geschoten.)

2 Valentijn maakt in het geheel geen melding van Portugese schepen bij Boetang; curieus is dat Danvers op pag. 137 van zijn deel II vermeldt dat er bij Boetang een zware strijd ontstaat die Dom Álvaro de Menezes noodzaakt zich terug te trekken als hij drie schepen heeft verloren.

1.4 De aanvallen van sultan Mahkota Alam van Atjeh op Malakka

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...