De Nossa Senhora da Graça. De Christelijke eeuw in Japan (1549-1650)

Deel 20 Index

Hoofdstuk 4

De Christelijke eeuw in Japan (1549-1650)

4.3 De Nossa Senhora da Graça

Geschreven door Arnold van Wickeren

In 1606 verspreidt zich het gerucht in het district van de delta van de Parelrivier dat de Portugezen en Wako op het punt staan gezamenlijk een invasie in de provincie Kwangtung te ondernemen. De Portugezen zouden Macau aan het fortificeren zijn en een huurlingenleger van Japanse christen-samurai zou elk uur worden geïnspecteerd. Een inleidende paniek leidt tot openlijke rellen in Macau en een Chinese christen-acoliet wordt in Canton gegrepen en als spion doodgemarteld. Het gerucht was vals, maar sinds padre Alonso Sánchez in de jaren 1586-1588 heeft voorgesteld zo’n expeditie uit te zenden, zijn de verdenkingen van de Chinezen niet zo onredelijk als vele moderne historici hebben willen doen geloven.

Zes grote Portugese schepen arriveren in 1607, onder commando van capitão-mor André Pessoa, een van de helden van de verdediging van Malakka, die strijdend naast de Japanners gewond is geraakt. Gelukkig zijn de geruchten over een invasie in die tijd geluwd en Pessoa’s eskader drijft de schepen van Matelieff weg van de kust van Kwangtung zonder dat de Chinezen zich ermee bemoeien.

Al deze oorlogshandelingen en geruchten over oorlogen maken de lokale bevolking erg nerveus als een schip behorend aan Arima Harunobu op de terugweg van Indo-China met een lading aromatisch adelaarshout de haven van Macau binnenloopt om er te overwinteren. De jonk is geladen door twee van Arima’s volgelingen. “mannen van lage afkomst die ruziezoeken en zich arrogant gedragen.” Richard Cocks betitelt andere soortgelijke lieden een paar jaren later als “brabbling Japons”.

De bemanning van dit vaartuig wordt vergezeld door andere Japanse zeelieden die schipbreuk hebben geleden in de naaste omgeving en die hun weg naar Macau hebben afgelegd aan boord van Chinese vissersschepen die zich als piraten gedragen. De twee volgelingen van Arima stoken hun landgenoten op om in groepen van dertig of veertig man, tot de tanden gewapend, met lichte lontroeren en andere wapens door de stad te marcheren. Dit oorlogszuchtige optreden veroorzaakt natuurlijk grote ergernis, temeer daar het spoedig komt na de invasiepaniek van 1606, en de lokale Chinezen vragen de Senado da Câmara de indringers de stad uit te gooien. Zij brengen onder de aandacht dat zij niet toestaan dat de ketterse Hollandse vijanden van de Portugezen naar Chinese havens komen, dus de Portugezen dienen niet toe te staan dat hun Japanse vijanden naar Macau komen. De Portugezen verkeren in een zeer moeilijke positie, daar zij zich niet kunnen veroorloven beide partijen in het harnas te jagen, gelet op de potentiële gevolgen voor hun handel in Canton en Nagasaki. Zij zoeken naar een compromis door de Japanners te vragen hun gewelddadigheid te matigen en zich slechts te vertonen in Chinese kleding, daar het hun, onder dreiging met de doodstraf, verboden is voet aan land te zetten in China.

De Japanners weigeren botweg te doen wat wordt gevraagd, maar zij gedragen zich zo tartend dat er aan de waterkant op 30 november 1608 een serieuze vechtpartij ontstaat. Als een Portugese ouvidor zich naar de locatie haast om de relschoppers tot kalmte te manen, worden hij en zijn gevolg aangevallen door de razende Japanners. De ouvidor wordt verwond en enige van zijn mannen vinden de dood. Er volgt een algemeen alarm, waarbij de kerk-klokken luiden en André Pessoa (die optreedt als gouverneur, omdat hij dat jaar Capitão-mor da Viagem da China e do Japão is) haast zich met alle beschikbare gewapende mannen naar de plaats des onheils. Op zijn nadering wijken de Japanners uit naar een tweetal huizen, waarin zij zich stevig barricaderen, vast van plan zich tot de laatste man te verdedigen. Pessoa belooft bescherming voor degenen die zich overgeven, maar slechts enkelen accepteren dit aanbod. Pessoa valt dan een van de twee huizen aan en bestormt het na een desperate actie, waarin alle Japanse verdedigers hun leven verliezen. De Portugezen bereiden zich voor het andere huis aan te pakken, maar op dat moment bemoeien de bisschop van Macau en de lokale geestelijkheid zich met de zaak. Hierdoor en omdat zij een belofte op leven en vrijheid ontvangen, kunnen de overblijvende Japanners, ongeveer vijftig man, ertoe gebracht worden zich over te geven.

Pessoa onderneemt nu een zeer omstreden stap. De gegeven belofte op leven en vrijheid veronachtzamend, neemt hij de twee vermoedelijke aanstokers tot het oproer gevangen en hij sluit een van hen op in de gevangenis. De anderen worden vrijgelaten, maar voordat zij verlof krijgen de kolonie te verlaten, verplicht hij hen een beëdigde verklaring te ondertekenen, waarin zij hun verantwoordelijkheid voor het gebeurde toegeven en de Portugezen van alle blaam zuiveren.

Pessoa neemt de beëdigde verklaring met zich mee als hij in de zomer van 1609 de reis naar Japan maakt. Hij ontsnapt daarbij ternauwernood aan twee Hollandse schepen die voor hem in het Kanaal van Formosa kruisen. Een door de Voorzienigheid veroorzaakte mist geeft hem de kans ongezien te passeren en hij bereikt op 29 juli Nagasaki, de teleurgestelde Hollanders arriveren een paar dagen later in Hirado. Als André Pessoa aan Hasegawa Sahioye, de antichristelijk gezinde bugyo van Nagasaki, zijn versie van de bijzondere gebeurtenissen in Macau vertelt en suggereert de beëdigde verklaring naar het hof te zenden, adviseert Hasegawa hem met klem niets in die geest te ondernemen. Hij legt uit dat Ieyasu heel goed weet dat sommige landgenoten zich in het buitenland zeer vechtlustig gedragen, en dat hij de laatste is om dat goed te keuren. Maar als de Portugezen een officiële klacht indienen, dan zal de zaak worden onderzocht; en dan zou de ex-shogun zich geroepen kunnen voelen de zijde van zijn landgenoten te kiezen. Zijn makker aan het hof van Goto Shozaburo, te Shidzuoka, meester van de munt, die de Portugezen welgezind is, geeft hetzelfde advies als de zaak aan hem wordt voorgelegd. Pessoa is niet helemaal overtuigd door deze argumenten en hij onderneemt klaarblijkelijk stappen in de richting van Honda Kodzuke-no-suké Masazumi, een van Ieyasu’s grootste vertrouwelingen. Hoe dan ook, Ieyasu geeft de volgende roodgezegelde brief (shuinjo) uit, die niet lang na Pessoa’s aankomst in Japan naar de Senado da Câmara van Macau wordt gezonden. De brief wordt gegeven aan Pessoa’s gezant, Mateo Leitão.

Daar het een ontwijfelbaar feit is dat het gaan van Japanse schepen naar Macau nadelig is voor die plaats, wordt deze praktijk voor de toekomst strikt verboden. Als een of andere Japanner daar toch naar toe zou gaan, is hij onderworpen aan de lokale wetten. De vijfentwintigste dag van de zevende maand van het veertiende jaar van Keichō.1

Deze brief is in hoge mate bevredigend, maar de Japanse overlevenden van de affaire in Macau zijn nog niet naar huis teruggekeerd en zij hebben dus hun versie van de gebeurtenissen nog niet kunnen vertellen en ondertussen doen zich andere complicaties voor Pessoa in Nagasaki voor.

Juist op de dag waarop Pessoa in Nagasaki is aangekomen (29 juli 1609), heeft Hasegawa getracht enige vernieuwingen door te voeren die voor de Portugezen niet bepaald welkom zijn. Voordat Pessoa’s schip, Nossa Senhora da Graça, zijn anker in de haven heeft laten vallen, komt een aantal boten, bemand met gewapende wachten, langszij. De wachten worden verondersteld te voorkomen dat er personen aan land komen of dat goederen worden gelost zonder toestemming. De woedende capitão-mor weigert botweg die wachters aan boord van zijn nau te laten komen en na een woordenwisseling keren zij terug aan land. Hasegawa tracht vervolgens twee belasting- inspecteurs op het schip te plaatsen om de lading te bekijken en te waarderen. Dit verzoek wordt eveneens afgewezen door Pessoa, wiens weerwoord luidt dat de bugyo aan land kan doen wat hij wil, maar dat hij aan boord van een Portugees schip niets te vertellen heeft. Na een bittere woordenwisseling, laat Hasegawa zijn eis het schip te mogen controleren vallen en hij stemt ermee in de inspectie van de lading te beperken tot een oppervlakkige waarneming en inventarisatie van de goederen als deze aan land zijn gebracht. Zodra de Macaunese kooplieden en hun balen zijde veilig aan land zijn, maakt Hasegawa met zijn helpers een rondje langs alle huizen waar buitenlandse handelaren zijn ondergebracht om hun waren te inspecteren. De beste waren worden gekocht tegen vaste prijzen, ogenschijnlijk voor rekening van Tokugawa Ieyasu, die dan leeft in waardige afzondering te Shidzukoa. De jezuïetkroniekschrijver wil zijn lezers doen geloven dat de goederen werkelijk worden gekocht door Hasegawa voor verkoop tegen verhoogde prijzen op de “zwarte markt.”

Overigens is dit niet de enige grief die de Portugezen tegen de bugyo van Nagasaki hebben. Hij behandelt Pessoa en zijn landge-noten met duidelijke ruwheid, in opvallend contrast met de beleefd-heid waarmee Europeanen gewoonlijk in Japan ontvangen worden. Hij ontvangt hierin overigens steun van zijn collega’s, de daikwan of luitenant-gouverneur, Murayama Toan, aan wiens vroegere carrière enige woorden dienen te worden gewijd. Murayama is uit nederige ouders geboren in Nagoya. Als jongeling trekt hij naar Nagasaki, waar hij wordt gedoopt onder de naam Antonio. Hier vertoont hij niet alleen commerciële scherpzinnigheid, wat hem in staat stelt een groot fortuin te vergaren, maar hij wordt ook beroemd als gourmand en kok, in het bijzonder in Europese gerechten of Namban-ryori. Vermogend, amusant en gastvrij als hij is, wordt hij al gauw een van de leidende leden van de stad. Hij wordt in 1592 door Hideyoshi uitverkozen als gedelegeerde voor de gemeenteraad, als deze zijn tweede poging onderneemt om Nagasaki in zijn eigen gebied te incorporeren. Zijn manier van spreken en zijn grollen vermaken de Taiko Hideyoshi, met wie hij veel gemeen schijnt te hebben gehad, zodat de laatste zijn naam verandert in Toan (omdat hij Antonio niet goed kan uitspreken) en hem de lokale belastinginner maakt, in ruil voor een vast jaarlijks bedrag van 25 kwamme zilver.

In 1602 blijft een groot deel van de door het Zwarte Schip uit Macau geïmporteerde Chinese zijde onverkocht, omdat de Japanse koop-lieden klagen dat de door de Portugezen gevraagde prijzen te hoog zijn. Beide zijden doen een beroep op Ieyasu, die bevel geeft een onderzoek in te stellen. De jezuïeten raken in de zaak betrokken en enige tijd ziet deze er voor hen en voor de Portugezen ongemak-kelijk uit. Uiteindelijk (in 1603 of 1604) wordt de zaak in hun voordeel geregeld, hoofdzakelijk door de inspanningen van padre João Rodriguez Tçuzzu en Murayama Toan, die het ontslag verkrijgt van de daikwan van dat moment, Terazawa Shinano-no-kami Hirotaka en zijn vervanging door Murayama. Vanaf die tijd dateert het systeem van bulk aankopen, genoemd pancada door de Portugezen en ito-wappu door de Japanners. Onder de voorwaarden van dit arrangement wordt de bulk van de jaarlijks door de nau uit Macau aangevoerde zijde gekocht door vertegenwoordigers van een gilde van kooplieden van zijde van de vijf shogunaatsteden: Yedo, Kyoto, Osaka, Sakai en Nagasaki. De meest waardevolle variaties wat betreft het weven en het patroon worden gereserveerd voor Ieyasu’s aankoop tegen zijn door de lokale vertegenwoordigers vastgestelde prijs. Dit is althans de theorie, ofschoon het uit de rapporten uit de tijd duidelijk is geworden dat er heel wat rek zit in het arrangement en dat particuliere handel en “zwarte markt” transacties niet weinig voorkomen. Toan’s betrekkingen met de jezuïeten zijn tot dan toe hecht en hartelijk, en deze worden verder versterkt door de benoeming van een van zijn zonen, Francisco, tot parochiepriester in Nagasaki in 1602, een van de eerste Japanse priesters.

Er bestaat onder Japanse aspirant-jezuïeten veel onvrede omdat zij aanvankelijk niet en later met tegenzin tot priester worden gewijd. Enigen van hen verlaten verbitterd de Sociëteit en vallen soms van hun geloof af. Zo ook Fabian Fukansai, die de Sociëteit in 1607 verlaat, wegens onvrede met zijn langzame promotie en de weerzin van zijn superieuren hem te wijden. Zijn vertrek is een groot verlies, want hij is een van de pilaren van de jezuïeten in hun discussies met de Boeddhistische bonzen. Nog In 1627 klagen de Japanse jezuïeten dat zij gepasseerd worden bij promotie ten gunste van Europese confraters. Francisco Cabral S.J. wantrouwt openlijk de religieuze capaciteiten van zijn Japanse broeders en hij acht deze ongeschikt om de priesterwijding te ontvangen. Valignano zendt hem om deze houding terug naar Macau. Cabral staat niet alleen in zijn mening. Padre João Rodriguez Tçuzzu, de erkende expert onder de missionarissen in kennis van de Japanse taal, geeft in 1598 lucht aan soortgelijke anti-Japanse sentimenten; in een vertrouwelijke brief aan generaal Aquaviva adviseert hij zeer voorzichtig te zijn met het opnemen van een dojuku als irmão in de orde. Hij noemt de Japanners een ras dat zwak van wil en wispelturig (“gente flaca y inconstante) is. Hij meent dat zij de diepe waarheden en fundamenten van het christendom niet kunnen begrijpen, gelet op het relatieve gemak waarmee zij onder verleiding van hun geloof afvallen.

“Maar de goede dingen van het leven kosten weinig en de begeerte is de wortel van alle kwaad,” merkt onze jezuïetkroniekschrijver moraliserend op. Murayama begint nu tegen de Portugezen te intrigeren met zijn collega Hasegawa, voornamelijk uit jaloezie op padre João Rodriguez Tçuzzu, die nog steeds Ieyasu’s vertrouwen geniet en wiens positie hem buitengewoon grote invloed in gemeen-telijke en hofaffaires verschaft. Zij zijn niet uit op een openlijke breuk met de Europeanen, maar zij beginnen hen hooghartig te behan-delen en zij klagen tegenover Ieyasu over de Portugese trots en arrogantie. Zij beklemtonen dat de Portugezen feitelijk extraterri-torialiteit genieten in Nagasaki en zich daar gedragen als waren zij heer en meester van de grond, terwijl de Japanners die Manila en Macau bezoeken streng door de Iberische autoriteiten worden gestraft voor iedere inbreuk op de lokale wetten. Zij beschuldigen de Portugezen verder van het verstoppen van de beste zijden stoffen, die behoren tot de restjes van wat Ieyasu behoort, teneinde deze vervolgens op de “zwarte markt” tegen hogere prijzen te kunnen verkopen. Tenslotte claimen zij dat indien de ex-shogun tegenover de Portugezen een strengere lijn handhaaft, zij zich niet zullen onthouden van het importeren van Chinese zijde in Japan, want Macau kan niet bestaan zonder de import van ongemunt zilver uit Japan. Zij suggereren ook dat de rodezegelschepen mettertijdde zorg voor de import van de noodzakelijke zijde kunnen overnemen. De laatste suggestie is aantoonbaar onwaar, daar alleen de Portugezen directe toegang tot de zijdemarkt van Canton hebben; terwijl Japanners, Spanjaarden en Hollanders allemaal afhankelijk zijn van tweedehands aankopen in Indo-China, of Manila – of meer voorkomend, door plundering van Chinese schepen.

Hollandse berichten dat zij in augustus van dat jaar een factorij of handelspost in Hirado hebben gevonden verdienen vermelding. Hun verschijning op het toneel dwingt Pessoa te kiezen tussen twee kwaden; hij verkiest met Hasegawa en Murayama een schikking te treffen, aangezien de Portugezen zich niet kunnen veroorloven de vijandschap van zowel Japanners als Hollanders over zich af te roepen. Voor de buitenwereld wordt een verzoening bereikt door de goede diensten van de jezuïeten en een flinke som smeergeld, maar Pessoa wantrouwt, terecht of ten onrechte, de oprechtheid van Hasegawa’s bedoelingen. Hierin vergist hij zich waarschijnlijk, zoals de jezuïeten uitleggen, want het is in het belang van de bugyo de Macau-Nagasaki-handel op lange termijn te handhaven.

Hoe dit ook zij, Hasegawa’s acties laten niets wenselijks achter-wege. Hij zorgt ervoor dat Pessoa’s gezant naar Ieyasu nog voor de twee Hollandse gezanten, Abraham van den Broeck en Nicolaes Puyck, in Shidzuoka met hem kunnen spreken. Dit helpt echter niet veel, daar Ieyasu ervoor kiest de Hollanders eerst in audiëntie te ontvangen, maar als hij de Portugese gezanten ziet, is hij zo vriendelijk hen de shuinjo, waarvan eerder sprake was, te geven. Een oproep de Hollanders uit te sluiten, omdat het piraten zijn, heeft geen succes. Ieyasu antwoordt dat Japan voor alle kooplieden een vrij land is, terwijl “iedereen op zee maar op zichzelf moet passen”. Ondertussen verstrekt Hasegawa capitão-mor Pessoa alle inlichtingen over de Hollandse en Spaanse intriges tegen hen, en hij ontleent er ongetwijfeld een kwaadaardige voldoening aan verschillende Europese naties bij de oren te hebben.

Ondanks de werkelijke of voorgewende hartelijkheid, koesteren de Portugese handelaren in Nagasaki een diep wantrouwen over Hasewaga’s bedoelingen en zij trachten de capitão-mor ertoe over te halen in Shidzuoka een formele klacht in te dienen tegen de lokale bugyo en daikwan. Deze beslissing word verborgen gehouden voor de jezuïeten, die van afschuw vervuld zijn als zij ervan horen en zij doen hun best Pessoa af te raden naar Shidzuoka te gaan. Hierin hebben zij succes, maar ondertussen is het kwaad geschied. Want de Japanse tolk die belast is met de vertaling van de Portugese petitie, heeft deze aan de bugyo zelf laten zien. Hasegawa ontsteekt natuurlijk in grote woede en van nu af aan is Pessoa diens doodsvijand. Dit is temeer ongelukkig daar Hasegawa’s zuster, O-Natsu, zo’n grote favoriet van Ieyasu is “dat als zij zegt dat iets dat zwart is daarentegen wit is hij het zou geloven.”

Juist tegen die tijd, bereiken de Japanse overlevenden van het incident in Macau Japan en geven hun versie van de affaire aan Arima Shuri-no-Taiyu Harunobu. Nieuws van het incident dringt door tot Ieyasu, die Hasegawa een standje geeft dat deze de zaak niet van te voren onthuld heeft en hij krijgt de opdracht de zaak zorgvuldig te onderzoeken. Hasegawa’s rapport, dat is opgesteld na consultatie van de gekrenkte Arima, die het verlies van zijn mannen zeer hoog heeft opgenomen, schildert Pessoa’s optreden af in de donkerste kleuren. De Japanse zeelieden maken geen probleem van het loochenen van hun in Macau afgelegde beëdigde verklaringen, die kennelijk onder dwang zijn afgelegd. Hasegawa’s kliek onder-streept tegenover Ieyasu dat Arima’s schip voorzien was van een shuinjo en dat daarom de eer van de shogun evenzeer in het geding is als die van de daimyo. Zij beweren voorts dat de Spanjaarden in Manila tot tweemaal toe de doodstraf aan Japanners hebben opgelegd zonder dat Ieyasu hiertegen heeft geprotesteerd. Zij voegen hieraan toe dat als er niets wordt gedaan om de slachtpartijen op Japanners in Iberische kolonies te stoppen, deze zich spoedig zullen verspreiden.

Ieyasu is zeer onder de indruk van deze argumenten, maar hij blijft aarzelen drastische maatregelen te nemen, uit vrees dat dit zou kunnen leiden tot het verlies van de handel in zijde, ondanks alle verzekeringen van Hasegawa van het tegendeel. Terwijl hij nog aarzelt, lijdt een Spaans schip dat van Manila op weg was naar Mexico schipbreuk op de kust van Kwanto en de overlevenden worden naar Shidzuoka gebracht. Zij hebben meer geluk dan hun voorgangers van de San Felipe, want zij worden zeer vriendelijk ontvangen door Ieyasu, die nog zeer begerig is handel met Manila te kunnen aantrekken. De leider van de schipbreuke-lingen, Don Rodrigo de Vivero y Velasco, die een paar maanden gouverneur ad-interim van de Filippijnen is geweest, is zo betoverd door Japan dat hij schrijft, ”indien ik mijzelf ertoe zou kunnen overhalen mijn God en mijn koning te verwerpen, zou ik er de voorkeur aan geven dat dit mijn land zou zijn.” Als Ieyasu de enthousiaste Spanjaard vraagt of de Spanjaarden in staat zijn de bulk van de importen van zijde in Japan te kunnen aanbieden, als de jaarlijkse Portugese nau niet meer naar Japan zou komen, antwoordt Vivero ondoordacht dat zij jaarlijks niet een, maar twee of drie schepen zullen zenden. Indien we padre João Rodriguez Girão, die in 1610 schrijft, kunnen geloven, is het dit uitdagende antwoord van de Spaanse hidalgo dat Ieyasu over zijn aarzelingen doet heen-stappen. Hij besluit bepaalde drastische stappen te ondernemen.

Dezelfde auteur laat ons weten dat Ieyasu op zijn oude dag een toenemende tegenzin toont beproefde en vertrouwde adviseurs behorend tot de feodale adel te raadplegen, speciaal in zaken van buitenlandse handel, en hij verlaat zich in plaats daarvan op de mening van parvenu’s als Hasewaga, Murayama en Goto Shozaburo. Zelfs na het onbezonnen antwoord van Don Rodrigo, aarzelt Ieyasu nog enige tijd “waarbij hij dagelijks zijn kijk op de zaak verandert, maar altijd van slecht tot nog slechter; eerst is sprake van het opleggen van een grotw boete aan de Portugezen, vervolgens van het doden van de capitão-mor en vier of vijf van de belangrijkste Portugezen, van wie hem verteld is dat zij in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor de dood van de Japanners; maar tenslotte besluit hij de capitão-mor met alle andere Portugezen te doden en het schip met zijn lading te nemen.” Padre Girão is heel stellig op dit punt; maar van wat feitelijk aan het licht komt, is het waarschijnlijker dat Ieyasu’s bedoeling niet meer inhield dan confiscatie van Pessoa’s schip, waarbij het de passagiers en de bemanning zou worden toegestaan vrij hun gang te gaan, er van uitgaande dat zij geen verzet zullen plegen. Arima wordt belast met de taak Pessoa te arresteren, dood of levend, omdat hij partij is in het oorspronkelijke dispuut.

Pessoa wordt gewaarschuwd over wat er wordt beraamd, ongetwijfeld door inheemse christenen zoals de Japanse kroniek-schrijver beweert, en hij neemt prompt alle mogelijke voorzorgs-maatregelen om verrassingen te vermijden. Hij blijft aan boord van zijn schip, hij gaat zelfs niet van boord om de Heilige Mis te horen en hij maakt de Nossa Senhora da Graça klaar voor actie als dat nodig zou zijn. Hij maakt een grote hoeveelheid handgranaten, kruit en kogels klaar voor direct gebruik, in de overtuiging verkerend dat het niet nodig zal blijken deze wapens tegen de Japanners te gebruiken, maar desondanks is het handig voorbereidingen te hebben getroffen tegen eventuele aanvallen van Hollanders op de terugweg. Tenslotte tracht hij zicht te krijgen op de toestand van de haven en langs de kust naar de ankerplaats van Fukuda, maar door heersende windrichting kan hij zijn ankerplaats niet verlaten

Al deze oorlogsvoorbereidingen worden overgebriefd aan Hasegawa, die onmiddellijk Ieyasu laat weten wat Pessoa allemaal onderneemt. De oude man besluit te trachten slinks te zijn, en hij vraagt Goto Shozaburo te schrijven naar bisschop Cerqueira, vice-provinciaal Carvalho en padre João Rodriguez, en hen te laten weten dat Pessoa direct naar Shidzuoka dient te gaan om een verslag te geven van zijn acties in Macau. Als hij onschuldig is dan wordt hij vrijgesproken en zelfs als hij schuldig zou zijn, dan zou hij vergiffenis krijgen als onwetende vreemdeling; op deze wijze zou de affaire vriendschappelijk worden opgelost, waarbij niemand zijn gezicht verliest. Deze aanduiding is zo geraffineerd verwoord dat het vele lokale Portugezen misleidt; maar niet André Pessoa, die zich volledig realiseert dat zijn hoofd op het spel staat, en die botweg weigert te gaan. Er ontstaat veel discussie onder de Portugezen over,of zij nu wel of geen delegatie naar Ieyasu zullen zenden, die moet trachten de oude man minzaam te stemmen, maar tegen de tijd dat zij eindelijk een gezant sturen, is het voor hem te laat om nog iets te kunnen bereiken voordat de teerling is geworpen.

Als Arima Harunobu in Nagasaki aankomt, dorst hij naar wraak, maar ook hij besluit liever gebruik te maken van slinkse middelen dan van geweld. Hij begeeft zich daarom eerst naar het college van de jezuïeten en toont daar brieven van Honda en Goto, waarin verklaard wordt dat hij belast is met het vaststellen van de prijs (pancada) voor de bulk van de lading zilver, want hij is een christen-daimyo, die de Portugezen goed gezind is, terwijl de lokale autoriteiten daarentegen hen vijandig gezind zijn. Dit misleidende gesprek stelt niemand teleur en Pessoa wijst beleefd maar beslist de uitnodiging van de hand, om aan land te komen om de voorwaarden van de pancada te bespreken. Terwijl deze lachwekkende onderhandelingen worden voortgezet, verzamelt Arima een strijdmacht van circa 1.200 samurai, die zich concentreren aan de waterkant in de duisternis van de kleine uurtjes van zondag, 3 januari, 1610.

Pessoa ontvangt een waarschuwing over deze concentratie, maar als hij iemand aan land zendt om alle achterblijvers te waarschuwen direct aan boord van de nau te gaan, krijgt hij maar een armzalig antwoord. Enige mannen beschouwen het als een vals alarm; anderen weten niet waar zij hun goederen aan land moeten laten; de meerderheid van degenen die trachten aan boord te komen, worden daarvan weerhouden door ingrijpen van de Japanse wachten: slechts zeven of acht ongewapende mannen slagen erin het schip te bereiken. De situatie is ernstig, want van de totale bemanning van de Nossa Senhora da Graça is slechts een klein deel aan boord. De lompe naus die normaliter de reis naar Japan maken hebben minder dan 40 Europeanen onder de bemanning, inclusief de officieren, zeelieden, schutters en soldaten. Het feit dat slechts een handvol kooplieden uit Macau in staat en bereid is gebleken Pessoa op dit kritieke moment te volgen, betekent dat hij ongeveer 40 Europeanen aan boord heeft als de slag begint, de overige bemanningsleden zijn laskaren en zwarten. Overigens is het schip voor zijn afmetingen zeer licht bewapend, het telt niet meer dan tien of twaalf kanonnen van verschillend kaliber.

Juist voor de aanval begint, zenden Arima, Hasegawa en Murayama een gezamenlijke boodschap aan de jezuïeten. Zij laten hierin weten dat de capitão-mor tracht uit te zeilen en dat de Japanners daarom het schip gewapenderhand willen nemen. Deze boodschap wordt kort daarna gevolgd door een tweede bericht, dat laat weten dat als de Portugezen bereid zijn Pessoa aan hen uit te leveren, de zaak vriendschappelijk geregeld zal worden. Hierop antwoorden de jezuïeten dat hun interventie nutteloos zou zijn, “omdat de Portugezen niet gewoon zijn hun eigen kapiteins uit te leveren.” Gedurende deze tijd, gaan de samurai van Arima aan boord van hun flottielje, onder het produceren van veel lawaai en onder het licht van brandende toortsen. Enige van zijn officieren willen Pessoa doodschieten in het kraaiennest, dat een excellent doel vormt bij toortslicht, maar hij wijst dit af, omdat hij niet de verantwoordelijkheid op zich wil laden de vijandelijkheden te hebben geopend. De Nossa Senhora da Graça blijft gehuld in het diepste duister en het werk van het lichten van het anker en het hijsen van het fokkezeil worden uitgevoerd in complete stilte.

Zodra het schip op weg gaat, naderen ongeveer dertig bootjes met schreeuwende samurai het schip. Zij schieten hun musketten en pijlen af. Pessoa negeert de eerste aanval, maar na de tweede vuurt hij tweemaal boordvuur af uit vijf stukken geschut. Deze schoten veroorzaken grote verwoesting in het samengepakte flottielje, maar wat de aanvallers het meest razend maakt, is dat na ieder schot de trompetters van het schip een spottende tune laat horen. De nau drijft met het tij de haven uit, maar wegens gebrek aan wind kan het schip niet wegzeilen en de ankerplaats van Fukabori bereiken. Aldus eindigt de eerste aanval op de Nossa Senhora da Graça. De strijd wordt drie achtereenvolgende nachten hernieuwd, met dezelfde resultaten, maar de Japanners durven de nau overdag niet dicht te naderen.

Op de morgen van de derde dag (5 januari), zendt Arima een boodschap naar Pessoa (hoe of door wie is onzeker), waarin hij hem laat weten dat hij de onderhandelingen over de zijde pancada wenst te hernieuwen en dat indien de capitão-mor nog steeds achterdochtig is over de zuiverheid van zijn bedoelingen hij hem enige gijzelaars zal zenden, ervan uitgaande dat het schip blijft waar het is. Pessoa antwoordt met betuigingen van vriendschap, maar vraagt Arima’s zoon en Murayama’s zoon als gijzelaars, eraan toevoegend dat hij naar Fukuda moet zeilen zodra de wind dit mogelijk maakt, want dat is de enige veilige ankerplaats. Uit dit contact komt niets voort, behalve dat Hasegawa woedend is als hij ervan hoort. Hij zendt de volgende morgen een boodschap naar Pessoa, om hem te vertellen dat Arima niet bevoegd was om hem enig voorstel te doen, maar dat hij opdracht heeft van Ieyasu hem te doden. Hasegawa voegt aan zijn boodschap toe dat hij hem dit laat weten met een oprecht geweten, maar dat indien Pessoa zich over-geeft en de lading van de nau aanbiedt aan Ieyasu tegen een prijs die is vastgesteld door de laatste, hij (Hasegawa) voor hem een goed woordje zal doen aan het hof, ofschoon hij het resultaat daarvan niet kan garanderen. Pessoa geeft een beleefd, maar neutraal antwoord, hij verwerpt verder te onderhandelen, zolang de Japanners voortgaan met vijandelijkheden.

Op de morgen van 6 januari, de feestdag van Driekoningen, slaagt Pessoa erin zijn schip de haven uit te manoeuvreren en arriveert hij ’s avonds bij de voorgenomen ankerplaats in Fukuda. De Japanners vrezend, dat hun prijsschip hen ontsnapt, besluiten een laatste poging te doen het in handen te krijgen. Voorgaande pogingen branders te gebruiken zijn nutteloos gebleken en pogingen de kabels door duikers te doen kappen, hebben evenmin succes gehad. Arima probeert nu iets nieuws. Hij laat twee boten stevig met elkaar verbinden en plaatst daarop een houten toren, ongeveer ter hoogte van het bovenwerk van de nau. Hij bedekt de toren met natte dierenhuiden, om te voorkomen dat de Portugezen hem in brand steken, en bemant hem met veel musketiers. Arima’s samurai zijn gedurende de laatste drie dagen voortdurend toegenomen en uiteindelijk bedraagt hun aantal 3.000 man. Tussen acht en negen uur ’s avonds dringt de flottielje op voor de aanval. De drijvende toren valt de nau aan bij het achterschip, waar slechts een kanon tegen de toren kan worden ingezet, daar het andere kanon gericht is op het voorschip, om de kabels tegen aanvallen te beschermen.

De strijd bereikt nu zijn hoogtepunt. Een paar Japanners slagen erin aan boord van de Nossa Senhora da Graça te komen, maar zij worden allen neergeslagen of zij slagen erin in zee te springen. Pessoa doodt, volgens het verslag van Fray Bernardino de Avila Giron O.F.M. twee mannen met zijn eigen handen. Het Portugese vuur brengt de drijvende toren weinig schade toe, maar het veroor-zaakt grote verwoesting in de menigte boten, die beginnen zich uit de voeten te maken en de opgewonden Portugezen schreewen Victoria! Victoria! Juist op dit kritieke moment raakt een gelukkig schot een handgranaat die een Portugese soldaat op het punt staat te gooien en brandende delen daarvan vallen op enig kruidpoeder aan zijn voeten en vandaar verspreidt het vuur zich in het midden-zeil. Daarvandaan verspreidt het zich zo snel dat het duidelijk is dat de geringe bemanning niet in staat is tegelijkertijd de strijdt voort te zetten en ook aan de vlammen te ontsnappen. Ziende dat alles is verloren, geeft Pessoa de meesterschutter, Pedro d’Estorci, bevel het magazijn in brand te zetten, daar hij besloten heeft liever te sterven dan zich over te geven. De meesterschutter aarzelt dit drastische bevel uit te voeren, waarop “Pessoa met onversaagd gemoed zijn zwaard en schild in een stapel hout gooit en zonder verder nog een woord te zeggen, een crucifix in de ene en een brandend stuk hout in de andere hand neemt, naar beneden loopt en het kruitmagazijn in brand steekt.” Het schip wordt door twee opeenvolgende explosies opgeblazen, splist in tweeën en zinkt in bijna zes meter water.

Tot op het moment dat de nau de lucht invliegt, is het aantal dodelijke slachtoffers onder de verdedigers buitengewoon licht, slechts vier of vijf Portugezen zijn gedood in de vier dagen of liever nachten van strijd. Een groot aantal is gestorven bij de explosie, maar er zijn ook enige overlevenden. De meesten van hen zijn door de Japanners gedood terwijl zij in het water zwommen, onder wie een Spaanse augustijner monnik, Fray Juan Damorin, de enige priester aan boord, maar een paar gelukkige personen bereikt veilig de kant. Het aantal Japanse slachtoffers is natuurlijk veel groter en telt verschillende honderden mannen. De bulk van de lading zilver was bij de ontploffing nog aan boord, daar er geen overeenstemming was bereikt over de prijs van de pancada. Er was ook een hoeveelheid gemunt zilver en het totale verlies wordt geschat op een miljoen in goud. Enige manden met zilver worden opgepikt terwijl zij in het water drijven, maar herhaalde pogingen van duikers, van 1610 tot 1933, hebben slechts een paar balen zilver, een hoeveelheid ruiten van oesterschelpen uit hutramen, een bronzen kanon en het astrolabium van het schip opgeleverd. De Japanners hebben de slag uiteindelijk gewonnen, maar André Pessoa heeft getoond hoe hij moet sterven als hij niet kan winnen.

De rook van de slag is nauwelijks opgeklaard als Hasegawa contact zoekt met de kooplieden uit Macau die aan de wal zijn gebleven. Hij laat hen weten dat als zij hun handelsovereenkomst willen vernieuwen, het zal gebeuren op Japanse voorwaarden. Als de op schrift gestelde condities aan hen worden uitgereikt, weigert de meerderheid deze te ondertekenen, omdat de voorwaarden te vernederend zijn en commercieel onvoordelig. Enige van de zwakkere figuren ondertekenen de voorwaarden vervolgens onder druk, maar dit blijkt niet noodzakelijk. Ieyasu is aanvankelijk zeer boos over het verlies van de nau’s kostbare lading en hij dreigt alle Portugese handelaren te doden en de jezuïeten te verbannen. Hij kalmeert spoedig en staat toe dat de kooplieden uit Macau die niet aan de slag hebben deelgenomen, met al hun goederen in een gehuurde jonk, naar Macau terugkeren.

Het wordt de jezuïeten ook toegestaan in Japan te blijven, in naam alleen door de tussenkomst van Arima, maar in werkelijkheid omdat Ieyasu ervan overtuigd is dat er zonder hen geen sprake zal zijn van de handel in zijde. Hasegawa deelt dit inzicht en hij vertelt de in maart 1610 vertrekkende handelaren uit Macau “dat zij de handel niet moeten afbreken, maar nog dit jaar tenminste een klein vaartuig met handelswaar moeten zenden en volgend jaar weer een Zwart Schip, als alles goed is.”

Hasegawa blijkt een goed profeet te zijn. De Portugezen kunnen of willen in 1610 geen schip, groot of klein, meer zenden. Maar in juli van het volgende jaar arriveert een gezant genaamd Dom Nuno Soutomaior in een klein schip. Hij landt in Satsuma en hij is onzeker of hij wel welkom is in Nagasaki, maar hij behoeft niet bezorgd te zijn. Ieyasu is op dat moment echt teleurgesteld door het feit dat noch de Spanjaarden, noch de Hollanders in staat zijn de Macaunese kooplieden te vervangen als aanbieders van zijde op grote schaal en hij is bereid het Zwart Schip op de oude voorwaarden te verwelkomen. Soutomaior wordt in Shidzuoka door Ieyasu onthaald op een receptie, waar Honda zich net zo verplicht voelt als vroeger en hij verstrekt hem een vertrek-shunjo met de volgende termen:

Uit Goa is een ambassadeur gekomen om toestemming te vragen dat opnieuw een Zwart Schip (naar Japan) komt. Hiertegen bestaat geen bezwaar. De regels waaronder handel zal worden bedreven zullen dezelfde zijn als in het verleden zonder enige veranderen.

Als iemand hen (de regels) overtreedt dan zal dat worden gestraft.

Erkenning ontvangen.

In de late Herfst van het zestiende Jaar van Keichō en Jaar van de Wilde Beer.

De Portugese kroniekschrijver António Bocarro zegt dat “ofschoon de Japanners een volk zijn dat zeer gesteld is op de adel, deze fidalgo zich zodanig gedragen heeft dat zij verbaasd zijn over de adeldom van zijn ziel en de wijze waarop hij de Portugese natie heeft vertegenwoordigd.” Soutomaior brengt het goede nieuws naar Macau, samen met een bundel brieven van Honda, Hasegawa en Goto, waarin de Senado da Câmara dringend wordt verzocht de handel te vernieuwen en het verleden te laten rusten. Pessoa krijgt de schuld voor de ramp, omdat hij geweigerd heeft zich aan Ieyasu over te geven toen deze dit had bevolen. De Senado da Câmara van Macau vindt de shuinjo die Soutomaior uit Japan heeft meegebracht niet expliciet genoeg en de Portugezen vragen daarom om verdere verzekeringen, die worden gegeven in een ander paspoort, uitgegeven in 1612 door shogun Hidetada aan capitão-mor Pedro Martins Gayo:

Voor het Zwarte Schip en de scheepvaart van het Namban-volk in Nagasaki is handel toegestaan als voorheen. Als het schip zou worden beschadigd of door weersgeweld worden gedwongen een Japanse haven binnen te lopen, dan is de veiligheid van het schip en de lading hierbij volledig gegarandeerd. Negende Maand van het zeventiende Jaar van Keichō.

De reizen worden dus in 1612 hervat met het grote galjoen São Felipe e Santiago. Een uitwisseling van brieven tussen de vice-rei in Goa en de Senado da Câmara van Macau aan de ene kant en Ieyasu, Hidetada, Honda, Hasegawa en Goto aan de andere kant gaat er stil- zwijgend van uit dat de handel is hervat onder de status quo ante bellum.

Maar Pessoa’s heldendom, ofschoon spoedig vergeten door zijn eigen landgenoten, leeft lang in de herinnering van de Japanners. Enige van zijn landgenoten zijn van mening dat hij gestorven is “als een Romein eerder dan als een christen,”, maar deze spectaculaire suicide is juist wat de samurai aanspreekt. Het laatste gevecht van de Nossa Senhora da Graça is een deel geworden van de folklore van Nagasaki en wordt overgeleverd in verschillende kronieken van Kyushu. De herinnering eraan is nog bewaard gebleven, zij het een beetje inaccuraat, in de tijd van het Britse fregat Phaetons onwelkome binnendringing twee eeuwen later; en de duikeroperaties bij de schip- breuk in 1930-1933 hebben de zaak doen herleven in de twintigste eeuw. Een van de missionarissen van de Societas Jesu heeft geschreven dat wat ook de ethische aspecten van Pessoa’s dood mogen zijn, hij door zijn grote moed zijn faam door heel Japan heeft verkondigd: “magnum animi sui nomen tota Japonia evulgarunt.

1 Keichō-era 1596-1615

4.4 De komst van de Hollanders en Engelsen naar Japan

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...