Hoofdstuk 3.
De Atlantische eilanden en West-Afrika:
3.6. Het verlies van de Minakust aan de Hollanders (1615-1637)
Geschreven door Arnold van Wickeren
Als de nieuwe gouverneur Manuel da Cunha e Teive in 1617 op zijn post aankomt, is er sedert de vrijmaking van de handel in 1615 nog niet veel ten goede veranderd. Zijn correspondentie met Lissabon gaat dan ook over bekende thema’s: tekort aan mensen, munitie en voorraden, het lage moreel en het verlies van de handel aan de Hollanders. Dit alles neemt niet weg dat de Portugezen zich, ondanks alle tegenvallers in de laatste decennia, hebben kunnen handhaven in twee van de meest formidabele bastions aan de gehele kust. Bij iedere aanval op São Jorge da Mina, zijn de Hollanders door het garnizoen en zijn Afrikaanse hulptroepen teruggeslagen. Als er genoeg versterkingen uit Portugal arriveren, kunnen de Portugezen zelfs met succes aanvallen ondernemen op de Hollandse sterkte Fort Nassau in Moure.Er is zelfs een kleine kans dat Portugal de goudhandel aan de Minakust herovert. Er zijn echter maar weinig Portugezen die grote verwachtingen koesteren dat de handel aan de Minakust ooit weer zou gaan floreren. De bijzonder krachtige wijze waarop gouverneur Cunha de Portugese belangen aan de Minakust slechts enkele jaren na 1615 weet te bevorderen, doet de hoop herleven dat de goudhandel toch nog kan worden teruggewonnen. Deze aspiraties gaan achter in de jaren twintig weer verloren, als nieuwe elementen in de Luso-Hollandse strijd het wankele machtsevenwicht aan de kust vernietigen. Na 1630 verdwijnt de Afrikaanse steun aan de Portugese zaak als sneeuw voor de zon; de oprichting door de Hollanders van de West-Indische Compagnie in 1621 moedigt nieuwe handel met Amerika en Afrika aan; aanvallen op het Portugese imperium in Brazilië en Oost-Azië doet de steun voor de wankele Portugese positie aan de Minakust afnemen. Tenslotte is sprake van een verdere verslechtering van de militaire kracht van São Jorge en van het garnizoen door gebrek aan bevoorrading.
Vroeg in de zomer van 1617 komt Manuel da Cunha in São Jorge aan met het grootste eskader dat een nieuwe gouverneur sedert 1608 naar deze post heeft begeleid, twee karvelen en een groot bevoorradingsschip. Cunha brengt voor São Jorge en Axim broodnodige voorraden mee: graan, kruit, musketten, ijzer, lood en een mengeling van andere essentiële zaken. Even belangrijk is de komst van nieuw personeel, dat bestaat uit 35 soldaten, twee metselaars, nieuwe factors voor zowel São Jorge als Axim en tien stafleden van de gouverneur persoonlijk. De metselaars zijn speciaal nodig voor het repareren van de schade veroorzaakt door de aardbeving van 1615. Beide nieuwe factors zijn mannen van ervaring. Beiden hebben voorheen al dienst gedaan aan de Minakust en zij zijn ervaren soldaten. Francisco Soares, de nieuwe factor in São Jorge, heeft het bevel gehad over de grootste van beide galeien, onder de gouverneurs Duarte de Lima en João de Castro en hij heeft diverse Hollandse schepen genomen. De nieuwe factor van Axim, Manuel de Lemos, heeft meer dan veertien jaar aan de Minakust gediend, van 1597 tot 1611. Lemos heeft zich in het bijzonder onderscheiden voor moedig gedrag bij aanvallen op Hollandse schepen en bij de Portugese verrassingsaanval op Moure in 1610. Boven op de reguliere vervangingen voor het fort, heeft Manuel da Cunha een favoriete negerin uit Portugal meegebracht. Hij heeft speciale toestemming van de Kroon gekregen haar mee te nemen om hem bij de uitoefening van zijn nieuwe functie gezelschap te houden. Cunha heeft ook een comenda (toeslag) van 200.000 réais op zijn salaris van 800.000 réais gevraagd en verkregen, omdat São Jorge bekend staat als een post waar ontberingen geleden worden.
Onder de nieuwe regelingen voor de handel van 1615, bezit de capitão-geral de autoriteit een verblijfsvergunning af te geven aan iedereen die in het fort wil verblijven, om daar handel te drijven. Maar weinigen maken gebruik van dit nieuwe privilege. De versterkingen zijn dringend nodig, omdat een uitbraak van malaria veel stafleden van Cunha’s voorganger heeft gedood. De aanval van malaria blijft aanhouden, nadat Manuel da Cunha op zijn post is gearriveerd. Binnen twee maanden zijn dertig nieuw aangekomen soldaten overleden. Van de twee galeien die in 1617 ongebruikt in de haven liggen, kan er een op patrouilletocht gaan; voor de ander zijn geen manschappen beschikbaar. De situatie in São Jorge tussen Cunha’s gouverneurschap kan het best worden samengevat aan de hand van twee daar geschreven rapporten. Het ene rapport is van de hand van Gaspar da Rosa, de Portugese kapitein die in 1617 naar de Minakust is gezeild. Het andere is van een analytisch rapport van gouverneur Cunha zelf. Hij heeft het geschreven in 1623, tegen het einde van zijn ambtstermijn.
Gaspar da Rosa, een cavaleiro fidalgo van Filipe II van Portugal, is zijn carrière begonnen in de armada, die in 1576 naar Indië is uitgezeild. Hij heeft negen jaren in Indië gediend en heeft later lage functies in São Jorge en Axim uitgeoefend. In 1617 is Rosa het bevel over het tweede schip in het eskader dat Cunha naar de Minakust moet brengen, opgedragen. Wanneer het eskader naar Portugal terugkeert, schrijft Rosa een lang rapport over de condities die hij in São Jorge heeft waargenomen en hij doet aanbevelingen om de situatie te hervormen. Rosa stelt dat er nog steeds een grote hoeveelheid goud vanuit de goudvelden in het binnenland naar de kust komt. De hoeveelheid lijkt zelf de aanvoer in voorgaande decennia te overtreffen. Het probleem is echter dat het meeste goud in handen valt van de Hollanders. De Portugese gouverneur zendt niet alleen enige blanke soldaten, vergezeld door en compagnie Elmina-krijgers uit om de scheepvaart van tegen te gaan, van handelaren die de wet overtreden, waar dit mogelijk is, maar Gaspar da Rosa stelt verder voor dat alle verandering in de organisatie van São Jorge dienen te zijn gericht op drie doelstellingen. Ten eerste dient de capitão-geral te worden uitgerust met de macht alle kooplieden binnen het garnizoen die de wet overtreden door de afdracht van belasting aan de Kroon te ontduiken, te straffen. Ten tweede dienen de prijzen die in São Jorge worden gevraagd voor goederen die daar en in Axim worden aangeboden, drastisch te worden verlaagd, om de concurrentie te kunnen aangaan met Hollandse kooplieden die dezelfde goederen aanbieden. Zo mogelijk dienen de Portugese prijzen nog verder te worden verlaagd, om een concurrentievoordeel te behalen. Zelfs als zulke prijsverlagingen een tijdelijk verlies met zich zou brengen, dan zal deze politiek de Afrikanen ertoe brengen de Hollandse factorij te mijden. Als dit eenmaal het geval zal zijn, dan kan de oude prijsstructuur geleidelijk aan en ongemerkt opnieuw worden ingevoerd. Tenslotte beveelt Gaspar da Rosa aan dat de koning een zwaar bewapend eskader van ten minste zes schepen naar de Minakust zendt om de Hollandse schepen te verdrijven. Een deel van de jaarlijkse vloot naar Indië, zou enige maanden aan de Minakust kunnen worden gedetacheerd, om zich daarna aan te sluiten bij de rest van de vloot die in Lissabon gereed ligt voor vertrek naar Indië. Het voorgestelde kustbewakingseskader zou bovendien kunnen worden uitgebreid met extra galeien. Rosa’s doel schijnt niet te zijn geweest alle Hollandse schepen van de Minakust te verdrijven. Dit zou in een paar maanden van zeegevechten onmogelijk zijn Daarom is het beter de inspanningen te richten op het winnen van de Afrikanen, zodat zij zich afkeren van de Hollanders. Rosa laat weten dat er zelfs mogelijkheden zijn om de Portugese invloed uit te breiden naar andere gebieden aan de kust dan die worden beheerst door São Jorge en Axim. De capitão-geral zou daartoe een diplomatieke missie naar Accra dienen te zenden. Rosa heeft namelijk de koning van Accra ontmoet en deze heeft aangeboden de Portugezen toestemming te geven voor de bouw van een fort. Rosa keert na zijn bezoek aan Accra terug naar gouverneur Manuel da Cunha, begeesterd door het gunstige vooruitzichten op herstel van de handel in Accra, waar een aanzienlijk deel van het goud uit de Akan-staten de kust bereikt.
De aanbevelingen van kapitein Gaspar da Rosa zijn niet allemaal nieuw, sommige zijn al uitgeprobeerd en hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd. De aanbeveling een nieuw kustbewakingseskader te zenden, gaat voorbij aan het feit dat de Portugezen niet langer in staat zijn zulk een grote operatie te ondernemen. Het eskader dat in 1614 naar de Minakust is gekomen, was de laatste gewapende patrouille die daar naartoe is gezonden. Na die tijd zijn er nog enkel bevoorradingsschepen naar São Jorge gezeild. In het jaar 1622/’23 worden er echter in Madrid actieve voorbereidingen getroffen om acht oorlogsschepen en drie bevoorradingskarvelen uit te rusten om de Hollandse druk op São Jorge te verlichten. Helaas kan Portugal zijn aandeel in het eskader van 70.000 cruzados niet bijeenbrengen. Zelfs buitengewone maatregelen, zoals verplichte leningen van kooplieden in Lissabon, hebben niet het gewenste gevolg. Sedert 1519 hebben de kooplieden in Lissabon bijna een miljoen cruzados gefourneerd, om de uitgaven van de Kroon te bestrijden. Er kunnen voor de Minakust geen leningen meer van hen verkregen worden. Als gevolg hiervan moet de voorgenomen expeditie eind 1623 worden opgegeven. In de zeven jaar dat Manuel da Cunha de functie van capitão-geral uitoefent, worden er niet meer dan acht karvelen en een groot bevoorradingsschip naar São Jorge gezonden. Hierbij zijn meegeteld de twee karvelen en het bevoorradingsschip die hem in 1617 naar zijn post hebben gebracht. Ieder Portugees vaartuig moet het gevecht met de Hollanders aangaan om São Jorge te bereiken en ten minste een karveel is in 1618 door hen buitgemaakt. Het garnizoen is voor een groot deel afhankelijk van voedsel dat de dorpelingen van Elmina verbouwen.
In 1619 komt een enkel karveel uit Portugal in São Jorge aan en het volgende jaren bereiken nog twee karvelen hun bestemming. In de jaren 1620-1622 worden geen karvelen naar de Minakust gezonden, of zij worden door de vijand genomen. Pas tegen het einde van 1622 wordt de eerste brief sedert 1619 van de gouverneur aan de Mina-kust in Lissabon ontvangen. Het bericht is vanaf São Tomé doorgestuurd naar Lissabon. Gouverneur Cunha beklaagt zich bitter over het gebrek aan steun uit Portugal gedurende de afgelopen jaren. Hij schrijft dat de openstelling van de handel voor particuliere Portugese kooplieden geen enkel bevoorradingsschip naar São Jorge heeft doen komen, nadat de post in 1620 door twee karvelen is bevoorraad.
De gouverneur is onkundig van de voorbereidingen in Portugal een grote kustbewakings- en bevoorradingsexpeditie uit te rusten. Deze voorbereidingen zijn eerst begonnen na het laatste contact met São Jorge in 1620. Maar in april 1623 is duidelijk geworden dat van de voorgenomen expeditie niets terecht zal komen. De Portugese onderkoning besluit daarentegen slechts een enkel karveel, met een beperkte hoeveelheid voorraden en munitie naar de Minakust te zenden. Het belangrijkste oogmerk hiervan is dan ook niet het bevoorraden van São Jorge da Mina, maar het verzamelen van informatie over de militaire sterkte van de Portugezen in het gebied. De kapitein van het vaartuig krijgt de opdracht van gouverneur Cunha een gedetailleerd rapport over zijn eigen positie en de kracht van de Hollanders mee te brengen. In de boodschap die de kapitein aan de gouverneur dient te geven, worden hem verschillende belangrijke vragen gesteld: hoe is de situatie in de Portugese post; hoeveel Hollandse schepen zijn er aan de Minakust en waar en met welke Afrikaanse heersers drijven zij handel; welke havens controleren de Hollanders al volledig; waar zijn zij door de zwarten goed ontvangen, vertrekken zij ook bij slecht weer van de kust en nog diverse andere vragen. Het rapport van 15 mei 1623 dat de capitão-geral aan de vice-rei zendt, is een van de meest inzichtelijke rapporten over de positie van Portugezen en Hollanders aan de Minakust in die tijd. Het rapport is afkomstig van een man die al zes jaren ervaring heeft met de problemen in het gebied. Cunha rapporteert dat São Jorge in goede fysieke conditie verkeert. De schade aan de fortificatie tengevolge van de aardbeving van 1615 en aanvallen van de Hollanders is hersteld. De gouverneur heeft onder zijn bevel zestig Portugese beambten, werklieden en soldaten. Voor zijn verdediging beschikt de vesting over de respectabele bewapening van 21 kleine bronzen falcons en vier grote ijzeren stukken artillerie. De laatste jaren zijn er enige bronzen falcons van het fort in de galeien geplaatst waarmee langs de kust gepatrouilleerd wordt. Zes kanonnen zijn vernield of verloren gegaan in confrontaties met de Hollanders, en Cunha vraagt om vervanging van deze stukken geschut. Tijdens kalme perioden in de Luso-Hollandse strijd, heeft de gouverneur het garnizoen een groot aantal patronen voor de kanonnen en kogels voor de weinige musketten waarover de post beschikt, laten maken. Scheepstimmerlieden die voorheen naar São Jorge zijn gezonden, zijn bezig met het bouwen van twee galeien. De kleine galei, die zeven roeibanken heeft, is al bijna klaar en de andere galei, met twaalf roeibanken, nadert eveneens zijn voltooiing. In de tussentijd worden kano’s gebruikt om de Hollandse scheepvaart schade te berokkenen. Slechts weinig Portugese soldaten hebben dienst binnen de muren van het fort. Cunha zendt zoveel mogelijk soldaten op voortdurende patrouilles zoveel aan land als op zee, om de zwarten te waarschuwen geen zaken te doen met Hollandse kooplieden. Als de Hollanders een onbewapend Portugees schip uit São Tomé, dat wegens gebrek aan water genoopt was de haven van Moure aan te doen, hebben buitgemaakt, neemt Cunha direct wraak. Veertien Portugese soldaten zeilen in twee lange oorlogskano’s naar een Hollands schip met bestemming Fort Nassau. Als zij het schip hebben genomen, blijkt de lading een buitenkansje voor de Portugezen te zijn. Naast handelsgoederen ter waarde van 8.000 cruzados, heeft het schip elf kanonnen voor de borstweringen van Fort Nassau aan boord. De bemanning van het schip wordt, voor zover het de aanval heeft overleefd, in São Jorge geëxecuteerd.
Cunha’s beoordeling van de Hollandse strijdmacht is zeer gedetailleerd. Hij beschrijft Fort Nassau als een vierkante omsloten ruimte met zijden van ongeveer 64 meter, met lage borstweringen. De buitenmuur van het fort is gemaakt van hout, met aangestampte aarde tussen het binnen- en het buitenomhulsel. Cunha merkt op dat Hollanders bij het aanbreken van het regenseizoen aan de kust volgend op dat van de bouw van het fort, mannen het woud in hebben gestuurd, om nog meer balken te halen, om er de muren mee te verstevigen. De borstweringen storten voortdurend in omdat er te zware kanonnen op staan. Een beschrijving uit die tijd van Fort Nassau door Samuel Brun bevestigt de accurate beschrijving in Cunha’s rapport en geeft aan hoe pijnlijk langzaam het werk aan het fort in de jaren twintig van de zeventiende eeuw zijn gevorderd. De Hollanders beschikken over dertien ijzeren stukken geschut om Fort Nassau te beschermen. Acht daarvan zijn kanonnen van groot kaliber, die kogels van zestien pond kunnen afschieten. Zij staan gekeerd naar de haven. De Portugese gouverneur heeft van negerspionnen uit Moure vernomen, dat het Hollandse garnizoen gewoonlijk bestaat uit zestig man, soldaten en beambten. Dit aantal fluctueert in hoge mate, omdat veel bezoekers van de Minakust kort na aankomst sterven. In feite is het garnizoen van Fort Nassau in het voorjaar van 1617 teruggevallen tot veertig man, van wie de meesten te ziek zijn om te vechten. Het sterftecijfer is onder de Hollanders veel groter dan onder de Portugezen, van wie de meesten al eerder aan de Minakust hebben gediend. Hoewel de Hollandse troepen voortdurend worden aangevuld door een bevoorradingsschip dat elk jaar naar Moure komt. Naast dit grote schip, blijft er een ander, kleiner, koopvaardijschip het hele jaar door aan de kust. Voor de Hollandse haven liggen ten minste twee of drie Hollandse schepen gevuld met handelswaren. Zij blijven buitengaats voor anker liggen.
De handel van de vijand is geconcentreerd in drie belangrijke gebieden, afgezien van Fort Nassau zelf. Dit zijn Cara, 35 léguas ten oosten van het Hollandse fort, Cormantin, ongeveer twee léguas van de Nederlandse post en het kleine kust dorp Torto, waarmee Cunha vermoedelijk Komenda bedoelt. De laatste plaats ligt circa vier léguas ten westen van São Jorge da Mina. Torto ligt in gebied van wordt bestuurd door de koning van Commany, die vroeger een vriend van de Portugezen is geweest. Hij heeft zelfs toegestaan dat leden van Het Portugese garnizoen en hun persoonlijke slaven voedsel kopen op lokale Afrikaanse markten. Ofschoon Cunha thans rapporteert dat en van de grootste problemen die de gouverneur het hoofd moet bieden, de vijandige gezindheid van deze koning is. Kort voor 1617 is de koning verwikkeld geraakt in een woordenwisseling met Cunha’s voorganger en hij heeft zijn krijgers verzameld en is in een korte oorlog opgetrokken naar Mina Onder Cunha’s goeverneurschap vallen de Commany nog wel eens sporadisch São Jorge aan. De nieuwe gouverneur heeft getracht deze kritieke situatie op te lossen door enige dorpen van Commany in de onmiddellijke omgeving van São Jorge aan te vallen. Lokale Commany opperhoofden die waren gevangengenomen, zijn terstond geëxecuteerd en verschillende verderaf gelegen kustplaatsen behorend tot Commany zijn in brand gestoken om de Portugese militaire kracht te tonen. Het gevolg van dit optreden is dat de heerser van Commany bereid bleek te onderhandelen. Cunha rapporteert dat het koninkrijk thans vreedzaam lijkt te zijn. Ofschoon de vroegere vriendschap tussen de Portugezen en hun Afrikaanse buren blijvend is vernietigd, tenminste wat betreft de Commany, is het respect voor de Portugese kanonnen zo groot dat zij neutraal blijven in het conflict tussen Hollanders en Portugezen.
Aan de oostkant van São Jorge baren de activiteiten van de heerser van Efutu zorgen. Zijn steeds toenemende contacten met Hollandse kooplieden zouden wel eens kunnen uitdraaien op een tegen de Portugezen gericht bondgenootschap met de Hollanders. De Asebu, sinds ongeveer 1595 de traditionele bondgenoten van de Hollanders, worden niet beschouwd als een ernstige bedreiging van de São Jorge. Gedurende de jaren twintig waren de Asebu gewikkeld in een reeks bloedige conflicten met de ten oosten van hen gelegen staten Cormantin en Fante. Daarom waren er maar weinig Asebu-krijgers beschikbaar om de Hollanders te ondersteunen bij hun aanvallen op Portugals forten.
Het overgrote deel van het goud dat aan de kust verhandeld wordt is afkomstig van Akan-stammen uit het oerwoud in het binnenland. Kooplieden afkomstig uit steden als Assingrund maken nog steeds hun gebruikelijke reizen naar de kust om Europese waren te verkrijgen voor hun goud. Akani-kooplieden drijven thans eerder handel met de Hollanders dan met de Portugezen, omdat er een overvloed is aan goedkope Hollandse goederen. Akani-kooplieden houden zich over het algemeen op afstand van beide Europese volkeren. De Akani kijken neer op alle Europeanen, ongeacht hun nationaliteit; zij letten op hun eigen belangen en zoeken de kooplieden die de meeste handelswaar voor hun goud geven.
Gouverneur Cunha’s lange rapport eindigt met de aanbeveling dat de koning zijn energie richt op het verbieden van Hollandse scheepvaart naar de Minakust. Omdat de meeste Hollandse vaartuigen die de kust bezoeken koopvaarders zijn, zijn zij maar licht bewapend. Twee of drie oorlogsschepen zijn voldoende de vijand te verjagen van de handel aan de Minakust. Als dit eenmaal is gedaan, dan is het een stuk gemakkelijker de Hollanders uit hun sterkte Fort Nassau te verdrijven. De toename van het Portugese aandeel in de handel, die het gevolg zal zijn van deze politiek, zal de kosten van de operatie verre overtreffen. Maar er wordt geen eskader uitgezonden. De eerste schepen die verlichting in de situatie brengen, arriveren pas onder Cunha’s opvolger, Dom Francisco Soutomaior, die in het midden van het jaar 1624 zijn anker uitwerpt voor São Jorge. Hij is aangekomen met drie schepen; zij voeren de allernoodzakelijkste goederen aan en brengen soldaten die de overledenen leden van het garnizoen moeten vervangen. Het heeft er allerminst de schijn van dat Portugal de Minakust al heeft opgegeven. Er zijn voorbereidingen getroffen voor het geval Soutomaior zou ervaren dat zijn voorganger is overleden, zodat hij geëigende stappen kan nemen, om de orde te herstellen. Maar als de nieuwe gouverneur arriveert, bekleedt Manuel da Cunha e Teive nog steeds zijn ambt, de organisatie van de staf in São Jorge is intact en functioneert en de situatie die een jaar tevoren door Cunha zo duidelijk is beschreven, is niet wezenlijk veranderd. Dom Francisco neemt het bevel op zich over een Portugese buitenpost die gewikkeld is in een strijd om zijn voortbestaan. Door de inspanningen van zijn voorganger zijn de naburige stammen van de Efutu en Commany geneutraliseerd en in 1624 opent Commany zelfs een wekelijkse markt waarop het garnizoen voedsel kan kopen. Ofschoon ten oosten van Efutu de Portugese macht geheel en al is overgegaan op de Hollanders. Asebu is een zeer trouw bondgenoot van de vijand. In 1624 sluiten de Hollanders een handelsverdrag met het Fante-volk, waarbij de Fante hun verdragspartner exclusieve handelsrechten geven. De Fante zweren de Portugezen zoveel mogelijk schade te zullen berokkenen, overal waar zij hen zullen ontmoeten, zowel te land als ter zee.
Dom Francisco zal spoedig alle hulp nodig hebben die hij kan krijgen, want de Hollanders beginnen een nieuwe aanval voor te bereiden, om de Portugese macht aan de Minakust te vernietigen. Het succes van Manuel da Cunha’s gouverneurschap kan worden afgemeten aan hun reactie op zijn vertrek. Het buitmaken van hun koopvaarders en de niet aflatende patrouilles en aanvallen van de galeien, heeft de vijand een groot respect bijgebracht voor de militaire kracht van hun tegenstanders. Zij hebben een reeks van klachten over wat de Portugezen hun ten tijde van Manuel da Cunha’s gouverneurschap hebben aangedaan. De Hollandse West-Indische Compagnie (WIC), die in 1621, na het aflopen van het Twaalfjarig Bestand is opgericht, heeft zichzelf tot taak gegeven de Spaanse en Portugese koloniën te vernietigen. Eskaders Hollandse oorlogsschepen maken zich gereed uit te zeilen naar Nieuw Engeland, Brazilië en de Minakust. Aan hun militaire voorbereiding van de verovering van Brazilië wordt volgens plan verder gewerkt. De WIC ziet ook nieuwe winstmogelijkheden aan de Minakust. Zij kan niet alleen haar aandeel in de goudhandel vergroten door de vesting São Jorge da Mina te veroveren, maar de veroverde vesting kan ook dienen als een zeer geschikt entrepot voor slaven, waaraan in Nederlands Brazilië grote behoefte is. In september 1623 zeilt een nieuwe Nederlandse hoge commissaris, Adriaen Jacobszoon van Amersdoort, uit met dertien oorlogsschepen en de opdracht de forten São Jorge da Mina en Axim te veroveren. Daartoe beschikt hij over 1.000 soldaten, die aan boord van drie transportschepen, waarover admiraal Jan Dirickszoon Lam het bevel voert, rechtstreeks naar de Minakust zeilen. De machtige Hollandse oorlogsvloot zeilt eerst naar São Salvador da Baía in Brazilië, welke stad de Hollanders bijna zonder strijd in handen valt. Twaalf schepen zeilen vervolgens naar het oosten, om zich te vereniging met de troepentransportschepen onder admiraal Lam. Op 26 juli 1625 treffen schepen van het Braziliaanse eskader van admiraal Andries Veron eenheden van de vloot van de WIC, onder Van Amersfoort. Het opperbevel over de gecombineerde vloot wordt gegeven aan admiraal Lam. Als de Nederlandse vloot aan de Minakust aankomt, worden direct voorbereidingen getroffen voor een landing bij of Akitakyi of Terra Pequena, een klein dorp ten westen van São Jorge, dat ligt tussen het fort en het handelscentrum Torto. De afstand tot São Jorge is groot genoeg om de troepen ongehinderd aan land te zetten. De vloot gaat voor anker bij Ampeni, waar zich Hollandse militaire eenheden uit Fort Nassau bij de nieuwkomers voegen. Admiraal Van Amersfoort heeft hen opgehaald, tezamen met zwarte Asebu-krijgers. Alles bijeen bestaat de Hollandse aanvalsmacht uit 800 soldaten en 400 matrozen van admiraal Andries Veron. Bij deze 1.200 Hollandse manschappen komen nog 150 (Vogt) of 550 (Ballong-en-Wen-Mewuda) Asebu-krijgers uit Moure. Deze uit 1.600 à 1.700 man bestaande legermacht trekt op op onder bevel van Arent Jacobsz, de bevelhebber van Fort Nassau op dat moment.
In het Fortaleza de São Jorge da Mina beschikt capitão-geral Dom Francisco Soutomaior over een garnizoen van slechts 56 man, van wie velen te ziek zijn om te vechten. Aan de andere kant beschikt Dom Francisco over drie compagnieën zwarte Elmina-krijgers. Hij belooft deze Afrikaanse krijgers handelsgoederen, wijn en zelfs goud als zij in het dreigende gevecht aan Portugese zijde willen vechten. Er worden hardlopers gezonden naar de hoofdsteden van Efutu en Commany. Dom Francisco Soutomaior ontdoet de kisten, waarin het goud wordt bewaard, vrijwel geheel van hun inhoud en hij gebruikt het grootste deel van de handelsvoorraad voor giften aan de twee koningen. Beiden beloven dat zij geen gemene zaak zullen maken met de naar het fort optrekkende Hollanders. Zouden Efutu en Commany niet bewogen zijn zich afzijdig te houden, dan was São Jorges lot vrijwel bezegeld zijn. Gouverneur Dom Francisco verneemt tot zijn vreugde niet alleen dat de koning van Efutu geen partij kiest, maar dat hij ook nog zijn markten heeft geopend voor voedselaankopen door de Portugezen, die wellicht een lang beleg moeten doorstaan.
De slag om de vesting breekt los op zaterdag 25 oktober, met een hevig bombardement uit het geschut van de schepen, waarmee de Hollanders de haven van São Jorge blokkeren. Op de morgen van diezelfde dag beginnen de Hollandse strijdkrachten aan hun mars op het fort. Zij lopen van Ampeni over de kustweg in de richting Aldeia das Duas Partes en vandaar volgen zij het pad naar de heuvel van Santiago. Om 14.00 uur zien Portugese uitkijkposten hoe de voorste eenheden van de naderende colonne, op een halve mijl van het fort, een smal onbegroeid gedeelte van het pad passeren. Vertrouwend op het numerieke overwicht, hebben de Hollanders geen eenheden paraat die op de flanken van de colonne aanvallen dienen te pareren, noch worden de flanken van de colonne beschermd door verkenningspatrouilles. Er is geen reden om bang te zijn voor slechts veertig of vijftig Portugese soldaten. De commandant van São Jorge zal de weinige soldaten waarover hij beschikt zeker niet willen riskeren in een open gevecht buiten de muren van het fort. De Hollanders bemerken te laat dat zij in een zorgvuldig opgezette hinderlaag zijn gelopen. Het fort geeft drie kanonschoten af, zodra de hoofdmacht van de Hollandse troepen een open plek dicht bij het fort heeft bereikt, die Pilicade wordt genoemd. Soutomaior heeft het gros van zijn troepen buiten de muren in de begroeiing langs de opmarsroute gelegerd. Zodra de Elmina-krijgers de kanonschoten horen springen zij uit het struikgewas te voorschijn en vallen op de open plaats de colonne Hollanders in de flank aan. Zodra deze aanleggen om de Elmina-krijgers met een salvo uit hun musketten te treffen, laten de zwarten zich op de grond vallen en de eerste kogelregen vliegt over hun hoofden, zonder dat ook maar iemand wordt geraakt. Voordat de vijand zijn musketten opnieuw heeft kunnen laden, vallen de Elmina-krijgers opnieuw op de Hollandse formatie aan, met lansen en speren, die zij van de Portugezen hebben gekregen. In verwarring gebracht en verbijsterd over de niet verwachte aanval, rennen de vijand terug naar Ampeni, achtervolgt door de Elmina-krijgers en een paar Portugese boogschutters. Achterblijvers worden de branding ingedreven en verdrinken. Andere soldaten vluchten juist het binnenland in, weg van het strand. Ook deze worden gevangengenomen en gedood. De Afrikanen zetten hun aanvallen op de vluchters door, totdat de duisternis een einde maakt aan de slachtpartij. De Hollanders die het bloedbad hebben overleefd, worden door de bewoners van Akitakyi voor hun achtervolgers een schuilplaats geboden. De Elmina-krijgers keren dan terug naar het slagveld om de wapens en hoofden van hun gevallen vijanden te gaan verzamelen. Hollandse hoofden worden in triomf op lansen gestoken en naar São Jorge gebracht, om te worden ingewisseld tegen goud. Gouverneur Dom Francisco Soutomaior, die het gevecht heeft georganiseerd, maar die zelf binnen het fort is gebleven, overdrijft de Hollandse verliezen, door te beweren dat alle aanvallers zijn gedood op 45 na. De Hollanders berekenen hun eigen verliezen op 441 á 450 gesneuvelden en vermisten, onder wie hun opperbevelhebber, admiraal Andries Veron, en zeven kapiteins. Uit beide schattingen blijkt dat de Pilicade-hinderlaag tot een schitterende Portugese overwinning heeft geleid. Soutomaiors eigen verliezen zijn 27 gesneuvelden, onder wie elf blanke leden van het garnizoen. Bovendien zijn vijftien Hollandse vaandels op het slagveld achtergebleven, evenals een aantal tamboerijnen. Ook worden er meer dan duizend musketten, pistolen, lansen en andere wapens op het slagveld verzameld.
De volgende ontmoetingen tussen Hollandse en Portugese troepen na de slag bij Pilicada vormen een anticlimax. Bij het aanbreken van de dag van 26 oktober, worden de Hollandse schepen die buiten de haven van São Jorge liggen, door admiraal Lam teruggeroepen naar Ampeni. Zij blijven daar elf dagen liggen, terwijl de Hollanders de gunst trachten te winnen van de heersers van Efutu en Commany, die neutraal zijn gebleven. Als gebleken is dat zij er niets voor voelen zich te binden aan een partij die pas zo’n vernietigende nederlaag heeft geleden, zeilt de vloot naar São Jorge. Op 5 november openen de oorlogsschepen een bombardement op het fort, dat van zonsopgang tot zonsondergang drie dagen aanhoudt. Zij geven meer dan duizend schoten af tegen het fort en het dorp van de Elmina-krijgers. Enige kanonskogels wegen meer dan elf kilogram. Door de kanonnade wordt een Portugees dodelijk getroffen. De Hollanders vermelden hun eigen verliezen niet, maar de Portugese kanonniers rapporteren dat verschillende treffers afgegeven door de grote kanonnen van het fort de vijandelijke flottielje hebben geraakt. Op de avond van 7 november trekken de Hollandse schepen zich terug uit het schootsveld van de batterijen van São Jorge en breken de actie af. De blokkade van de haven duurt nog tot 14 november, als Van Amersfoort en Lam geen nut meer zien in voortzetting daarvan en alle Hollandse strijdkrachten terugtrekken naar Fort Nassau. De vloot die ten dele afkomstig is uit Brazilië en ten dele uit Holland, zeilt uiteindelijk op 29 november naar Europa.
Ofschoon de Portugezen bij Pilicada een grote overwinning hebben behaald – zo groot dat Soutomaiors verslag van het gevecht wordt gedrukt en in Lissabon in 1628 wordt verspreid – is het laatste hoofdstuk van het Portugese verval aan de Minakust reeds ingezet. Wat de Hollanders niet met wapengeweld hebben kunnen krijgen, zal hun weldra in de schoot worden geworpen door verschil van mening in de Portugese rangen. São Jorge blijft overleven van dag tot dag. Het belangrijkste voedsel van de Portugese soldaten is dat wat zij op de kleine markt van Elmina kunnen kopen. Er zijn ook een paar velden vlak bij het fort die worden bewerkt door slaven of door de Afrikaanse vrouwen van garnizoensleden. Over de afgelopen anderhalve eeuw heeft zich een sterke vermenging van Portugezen en bewoners van Elmina voorgedaan. Ofschoon de Portugese Kroon verontrust is over wat de geestelijkheid ziet als serieus moreel verval binnen het garnizoen, leidt het nauwe samengaan en de vermenging met de locale Elmina-bevolking, gedurende zo’n lange periode, tot een niet aflatende trouw van het dorp aan de Portugezen. Leden van het garnizoen nemen vaak vrouwen uit de zwarte dorpen tot echtgenote of minnares en in de zeventiende eeuw is het fort gevuld met een mengeling van vrouwen, halfbloed kinderen, Afrikaanse bondgenoten, slaven en krijgsgevangenen. Als aanvulling op de lokale producten, verzamelen de Portugezen een tiende deel van de vissen die zijn gevangen in de netten van de bewoners van Elmina, die tot de meest ervaren vissers van de gehele Minakust behoren. In enkele gevallen slagen de Portugezen erin een tiende deel te verzamelen van de in Shama aangevoerde vis, maar of dit lukt, hangt af van de voortdurend wisselende stand van vriendschap tussen de Portugezen en de bewoners van Shama en de laatste jaren is er nogal eens sprake van animositeit tussen beide partijen. Bij gelegenheid worden er ook wel granen en andere lang houdbare levensmiddelen op lokale markten in Efutu of Commany gekocht, als deze staten hu grenzen voor Portugese bezoekers hebben opengesteld. Na 1625 beginnen zelfs deze lokale voedselbronnen te verdwijnen. De reden is heel simpel; de Portugezen hebben geen handelswaren meer die zij kunnen ruilen tegen voedsel. Om zich te verzekeren van de neutraliteit van Efutu en Commany, heeft gouverneur Soutomaior vrijwel alle handelswaar van het fort aangewend als geschenken voor de koningen van beide staten. Bij toekomstige ontmoetingen met de Hollanders, kan deze neutraliteit niet langer verzekerd worden door giften. Ongeveer tezelfdertijd veranderen de Hollanders van tactiek. In plaats van São Jorge da Mina ogenblikkelijk na de nederlaag van 1625 opnieuw aan te vallen, legt de gouverneur-generaal in Fort Nassau een lijst aan van zoveel mogelijk Afrikaanse staten op wier steun hij bij een nieuwe aanval kan rekenen. De nederlaag van 1625 is voor een groot deel te wijten aan gebrek aan een goede voorbereiding. De Hollanders hebben de Afrikanen niet beschouwd als een factor waarmee rekening gehouden moet worden.
De inspanningen in de Portugese hoofdstad gericht op het verzamelen van voorraden voor de belegerde forten São Jorge en Axim worden gefrustreerd doordat de militaire kracht van de Hollandse vloten in Brazilië en elders in het imperium is onderschat. Spanje is niet in staat hulp te bieden. De beperkte zeemacht waarover Portugal beschikt, worden ingezet bij de bescherming van de havens in Brazilië en voor het escorteren van rijkbeladen naus uit Indië. In 1625, bijvoorbeeld, wordt ieder in Lissabon beschikbaar schip en alle militaire reserves naar Brazilië gezonden op São Salvador da Baía te heroveren. De bevoorrading van São Jorge in het jaar daarop geschiedt met een karveel. Het volgende bevoorradingsschip komt eerst twee jaar later, in 1628. Terwijl Filipe III dit ene bevoorradingsschip zendt, wordt zijn gehele zilvervloot van de Spaanse Nieuwe Wereld buitgemaakt door Nederlandse zeestrijdkrachten, onder commando van Piet Heyn.
De tijd tussen twee opeenvolgende bevoorradingen wordt langer en langer. In 1632 arriveert het laatste bevoorradingseskader voor São Jorge uit Lissabon. Het eskader brengt niet alleen de nieuwe capitão-geral, Pedro Mascarenhas, maar ook 180 soldaten en functionarissen die de plaats moeten innemen van overledenen. Pedro Mascarenhas heeft een speciale boodschap bij zich voor de vicaris van São Jorge, Duarte Borges. Twee jaar eerder heeft de vicaris gevraagd de kerk van Mina, omdat zij nu zelfs afgesneden is van haar episcopaat op São Tomé, dezelfde dispensatie te verlenen als die door het Concilie van Trente al verleend is aan de ongeschoeide karmelieten. Inwilliging van het verzoek houdt in dat de kerk van Mina niet meer afhankelijk is van elders tijdens de viering van de Heilige Eucharistie geconsacreerde hosties, maar dat het de vicaris is toegestaan de hosties die in São Jorge nodig zijn zelf te consacreren. Pedro Mascarenhas brengt het officiële antwoord van de Kerk over. Het privilege wordt eerst verleend, nadat Congregazione di Propaganda Fide in Rome daarover langdurig heeft gedebatteerd. De nieuwe gouverneur neemt ook drie beelden mee om daarmee de kerk van São Jorge op te sieren. De beelden zijn van de Santa Virgem, van São Francisco d’ Assisi en van Santo António de Padova. Als deze houten beelden São Jorge bereiken, wekken zij begeestering van de bijgelovige zwarte christenen daar. Al na een paar dagen beginnen, door het vochtige klimaat, de handen en het gezicht van São Francisco te verkleuren van wit in zwart. Mascarenhas biedt de verbaasde dorpelingen een profetische verklaring hiervoor. São Francisco heeft zichzelf door een wonder onthuld als de patroonheilige van de Afrikanen. Deze uitleg creëert geruchten over andere mirakelen die door de beelden zouden zijn verricht. De beelden worden door de zwarte christengemeenschap zeer vereerd, zelf nadat de Portugezen er niet meer zijn. In de jaren dertig telt het dorp Elmina niet minder dan 400 katholieken, op een totale bevolking van ongeveer 800 zielen. Maar het is niet ongewoon, zelfs niet voor deze bekeerlingen, dat zij deelnemen aan traditionele fetisjceremoniën, of dat zij lokale shamannen raadplegen. Het heidense gebruik om de toekomst af te lezen uit de rook van een vuurtje en tovenarij zijn nog diep geworteld in kringen van bekeerde zwarten en het onderwijzen van christelijke gebruiken door de missionarissen van São Jorge da Mina heeft de zwarte bevolking niet meer dan een oppervlakkige kennis van de nieuwe godsdienst bijgebracht.
In 1632 moet de nieuwe Portugese gouverneur zich letterlijk naar zijn standplaats vechten om zijn functie op zich te kunnen nemen. Zodra gouverneur-generaal Van Amersfoort zijn aankomst heeft vernomen, zendt hij een kleine strijdmacht van Fort Nassau uit, om de verdediging van de Portugezen te testen. Mascarenhas slaagt er weliswaar in de aanval af te slaan, maar hij lijdt daarbij hevige verliezen; een aantal Afrikaanse caboceers uit Elmina komt om bij de strijd rond de muren van het Portugese fort. In 1633 zendt Mascarenhas het kleine karveel, dat gewoonlijk wordt gebruikt om de verbinding met Axim te onderhouden, naar São Tomé om er hulp te verkrijgen. Maar de Portugezen worden daar al evenzeer door de Hollanders onder druk gezet als de posten aan de Minakust. Op de terugweg naar São Jorge, raakt het karveel in gevecht met een ongewapende Franse koopvaarder die de kust bezeild heeft op zoek naar goud. Het karveel brengt het Franse schip op naar São Jorge, waar de lading wordt ontscheept. Een deel van de handelswaar valt toe aan degenen die het schip hebben buitgemaakt en de rest wordt door de gouverneur opgeslagen in het fort, om te worden geruild tegen goud. De handelswaar is buitengewoon welkom, omdat de magazijnen van de vesting vrijwel leeg waren. De brieven die de capitão-geral met het karveel had meegegeven naar São Tomé, worden in maart 1634 doorgezonden naar Lissabon. Mascarenhas spreekt daarin dat de hopeloosheid van de situatie tot het garnizoen is doorgedrongen. Duarte Borges heeft aan de brief van de gouverneur de zijne toegevoegd. Hij schrijft daarin dat de gehele kust, met uitzondering van de twee Portugese forten en de onmiddellijke omgeving daarvan in handen van de Hollanders is. De vaststelling van Borges wordt bevestigd door een Nederlands memorandum, gedateerd 16 juni 1633. Dit memorandum, waarin de stand van zaken van de WIC wordt behandeld, schat dat jaarlijks vijf ton goud door handel aan de Minakust wordt verkregen. Gedurende de eerste dertien jaren van haar bestaan, verzekert de WIC zich 40.461 marken goud en van 1.137. 430 pounds ivoor van de Minakust. De waarde daarvan bedraagt 17.733.899 respectievelijk 1.178.688 florijnen. Verondersteld wordt dat de Republiek tot ongeveer 1630 het overgrote deel van het goud dat zij liet aanmunten, afkomstig was van de handel aan de Minakust.
Aan Portugese kant daarentegen, moet gouverneur Mascarenhas in zijn rapportage schrijven, dat bijna alle voorraden zijn uitgeput. Er is alleen nog geen dringende behoefte aan kruit en kogels en op het moment is er ook een overvloed aan wapens. Kwalijker is dat de gouverneur voor het eerst melding maakt van een opstandige sfeer onder de leden van het garnizoen, die al twee jaren geen betaling hebben ontvangen. Terwijl Mascarenhas zijn sombere brief, die hij naar Lissabon wil zenden, aan het opstellen is, is er al hulp onderweg. Vroeg in de maand mei van het jaar 1634, ontvangt de Portugese gouverneur bericht uit Axim, dat daar een Portugees bevoorradingskarveel is gezien, dat op weg is naar São Jorge. De zwarten die de hoopgevende boodschap overbrengen, voegen daaraan toe hoe zij vanuit hun kano hebben gezien, dat het karveel op ongeveer zeven léguas van São Jorge wordt achtervolgd door twee Hollandse schepen. Om de broodnodige voorraden niet kwijt te raken, wordt een oorlogskano snel geladen met twintig soldaten, om het karveel bij zijn verdediging te helpen. De actie heeft succes; de Hollandse schepen kunnen worden afgehouden het karveel te nemen en als de duisternis is ingevallen, kan het ontkomen. Het bereikt de bescherming van de batterijen van São Jorge met slechts oppervlakkige schade. Tot zijn grote verrassing verneemt Mascarenhas dat het vaartuig dat zijn mannen zo dapper hebben verdedigd, geen Portugees, maar een Engels schip is, dat de Portugese koninklijke standaard voert. Zijn kapitein, Romão de Bocette? Is in Lissabon aangeworven, om eens in de drie maanden voorraden en een handvol soldaten naar São Jorge da Mina te brengen. Het schip en zijn bemanning is gedwongen bijna drie maanden in de haven van São Jorge te blijven liggen, voordat het kan uitzeilen, omdat de haven door zeven Hollandse oorlogsschepen, die tegenover de Portugese post liggen, wordt geblokkeerd. Twee van de grootste vijandelijke schepen tellen ieder dertig kanonnen en zij staan onder bevel van de gouverneur-generaal van Fort Nassau. Zij moeten verhinderen dat voorraden en soldaten het fort bereiken.
In de maanden na de aankomst van het Engelse vaartuig, verslechtert de situatie in São Jorge in hoog tempo. Gouverneur Mascarenhas, die al aan koortsaanvallen leed voor de aankomst van dat schip, sterft op 27 juni 1634. Hij wordt, als zoveel van zijn voorgangers, begraven in de kleine ruimte die de rivier scheidt van het fort. Volgens de regels van het fort, wordt hij opgevolgd door de vicaris. Normaliter zou de commandant van en bevoorradingeskader in aanmerking zijn gekomen om de overleden capitão-geral op te volgen, maar aangezien het bevoorradingsschip Engels is, aanvaart de vicaris zijn nieuwe gezag. Duarte Borges, de nieuwe gouverneur- vicaris van São Jorge, is vijftien jaar geleden als kapelaan op het fort aangekomen en uiteindelijk is hij na jaren aan het hoofd komen te staan van het groepje geestelijken in het fort. Ten tijde dat hij het gouverneurschap op zich neemt, verkeert Borges ook al in een zwakke gezondheid. Vier maanden kan hij slechts rondstrompelen en moet meest het bed houden. Gouverneur Borges bekleedt zijn ambt nog geen vier maanden; hij overlijdt vroeg i oktober 1634 en er is niemand om hem op te volgen: de factor en de escrivães zijn al eerder overleden. De alcaide-mór van São Jorge, André da Rocha Magalhães, werpt zich op als capitão-gerail. Hij is in 1632 in gezelschap van Mascarenhas als soldaat naar São Jorge gekomen en hij opgeklommen tot alcaide-mór door een benoeming in dat ambt door de overleden gouverneur, die zijn verdiensten heeft erkend.
Rocha Magalhães gelast ogenblikkelijk de inventarisatie van alle voorraden en handelsgoederen in de pakhuizen van het fort, om precies te weten waarover zijn beheer zich uitstrekt. Er blijkt slechts voedsel te zijn voor een maand, misschien twee, bij strikte rantsoenering. Wanneer een tweede Engels schip achter in 1634 São Jorge aandoet, om er water in te nemen, is de Nederlandse blokkade opgeheven en kan het schip zonder moeilijkheden de Portugese haven binnenvaren. Gouverneur Rocha Magalhães zendt een van de soldaten van het garnizoen, Manuel de Bairros, mee met het Engelse vaartuig, want hij vreest dat het eerste Engelse schip, dat maanden eerder is vertrokken, niet in staat is geweest de boodschappen die naar São Tomé zijn gestuurd, daar ook af te leveren. Het nieuwe schip zilt ook naar São Tomé, waar het een partij suiker wil innemen. Bairros scheept zich in 1635 in; hij heeft tamelijk korte aan de koning gerichte brieven bij zich, gedateerd 10 en 17 maart 1635. Gouverneur Rocha Magalhães rapporteert de vorst het recente tegenvallers die São Jorge getroffen hebben, waaronder het verlies van twee gouverneurs binnen vier maanden. Op dat moment wordt São Jorge verdedigd door niet meer dan 35ii soldaten en beambten. Allen verkeren in relatief goede gezondheid, omdat zij allemaal door de eerste paar kritische maanden heen gekomen zijn. De dringendste zaken die de post nodig heeft zijn: honderd soldaten, munitie, kleding en andere handelswaren, om daarmee de soldaten hun achterstallige soldij te kunnen uitbetalen en de weifelende loyaliteit van de Elmina-krijgers te kopen. De Hollanders zijn in die tijd te vinden in iedere inham aan de kust en de Portugese galeien patrouilleren niet langer langs de kust. Daarentegen belet een Holland schip, met veertig stukken geschut, dat in de haven van Aldeia do Torto ligt, de doorgang naar São Jorge. Bairros bereikt Lissabon met deze noodkreten in 1635. De brieven zijn dermate verontrustend dat er direct twee karvelen zullen worden uitgerust om een grote hoeveelheid voorraden naar de belegerde forten te zenden. Ondanks de ambitieuze ambtelijke plannen in Lissabon, gericht op een aanzienlijke versterking van de defensie van São Jorge, zijn er zoals gewoonlijk geen fondsen beschikbaar om de voorraden te bekostigen en zelfs de twee schepen, nodig om de voorraden naar São Jorge te brengen, zijn nergens in Portugal beschikbaar. Alle beschikbare soldaten en fondsen worden toegewezen aan de vloot van zes galjoenen en 3.000 soldaten, die wordt uitgerust om São Salvador da Baía te heroveren. De Conselho da Fazenda schat de kosten om twee bevoorradingsschepen naar de Minakust te zenden op ongeveer 50.000 cruzados, niet meegeteld de roupas pretas en andere handelswaren voor São Jorge. De voorbereidingen van de expeditie strekken zich uit over de rest van het jaar en over het jaar daarop. Uit berichten afkomstig van lieden die de opslagplaatsen van de koning in Lissabon beheren, blijkt dat zij schepen, wapens, noch kruit kunnen leveren. Ondertussen is de vice-rei, prinses Margarita, wanhopig doende 450.000 cruzados bijeen te brengen, voor de bekostiging van de eskaders, die op bevel van de koning moeten worden uitgezonden naar Brazilië, Angola en Mina. Maar Mina is al een halve eeuw van secundair belang en de Portugezen geven voorrang aan de verdediging van de meer productieve delen van hun imperium. Mina moet zijn eigen boontjes maar doppen.
Toen Rocha Magalhães zich eind 1634 opwierp als capitão-geral aan de Minakust, erkende de meerderheid van het garnizoen hem niet als hun bevelhebber. In 1636 groeit uit het verzet een openlijke rebellie. In het midden van dat jaar lukt het de gouverneur brieven te versturen. Hij schrijft daarin over de recente verslechtering van de situatie in São Jorge. Het kleine garnizoen is in opstand gekomen en eist de betaling van twee jaren achterstallige soldij. André da Rocha Magalhães is gevangengenomen en in de kerker van het fort opgesloten. In deze troosteloze omstandigheden, slaagt hij erin zijn laatste bericht uit São Jorge te verzenden. Hij noemt daarin niet de aanvoerders van de opstand; hij deelt slechts mede, dat het hoofd van de rebellen een persoon is van buitenlandse origine (persona de nacion estrangera). Mogelijk is bedoeld een van de Engelse kapiteins die de Portugese post geregeld aandoet, om er voorraden of water in te nemen en die daar dan een tijdje verblijft. Maar zeker is dit allerminst. De belangrijkste opmerking van Rocha Magalhães is zijn mededeling, dat de meeste Elmina-krijgers geweigerd hebben zijn bevelen op te volgen en dat de inwoners van het nabijgelegen Elmina-dorp het dorp in grote aantallen verlaten. Enige trekken naar Axim, waar zij worden verwelkomd door Portugese beambten, die hun functie te danken hebben aan een reglementaire benoeming.
De brief die André da Rocha Magalhães vanuit zijn kerker weet te verzenden, is het laatste bericht dat in Lissabon uit São Jorge wordt ontvangen, voordat de vesting in handen van de Hollanders valt. Zij zijn in 1636 doende met voorbereidingen te treffen voor een nieuwe aanval op en inname van São Jorge. De militaire commandant van Fort Nassau, Nicolaes van Yperen, is bij zijn pogingen de Portugezen en hun Elmina-bondgenoten te vernietigen, druk doende met steun te verwerven van de Afrikaanse staten aan de kust. Hiervoor wenden de Hollanders giften aan, die uit flinke hoeveelheden handelsgoederen bestaan. Tot dan toe hebben zij gewetensvol iedere confrontatie met de Afrikanen vermeden, die ertoe had kunnen leiden dat zij een bondgenootschap met de Portugezen zouden aangaan. In 1634, bijvoorbeeld, zou hij de Asebu gaarne militaire bijstand hebben verleend in hun geschil met Fante, maar om te vermijden dat de Fante daardoor in het Portugese kamp zouden worden gedreven, heeft de Hollandse gouverneur zich buiten het geschil gehouden. In die tijd kunnen de Portugezen weinig anders doen dan wachten op een bevoorradingsschip. Of de circa dertig rebellen die gouverneur Rocha Magalhães hebben gevangen gezet nog de dienst uitmaken, is niet zeker.
De voorganger van Nicolaes van Yperen als commandant van Fort Nassau, Pompeius de la Sale, heeft in zijn brief, gedateerd 1 juli 1635, de bewindvoerders van de WIC, de Heeren XIX, ingelicht over `den stand ende gelegentheyt vant Casteel de Mina’. Deze brief komt op het juiste ogenblik, daar de afgetreden `generael op de Custe van Afrika’ Jan Jochemsen Sticker zich in Nederland bevindt en schriftelijk en mondeling rapport heeft uitgebracht over de kust. De XIX hebben de beide rapporten grondig bestudeerd en zijn tot de slotsom gekomen dat al mocht het kasteel voor onneembaar gelden en al voelde de bezetting zich achter de dikke muren volkomen veilig, er desalniettemin een kans is om het kasteel tot overgave te dwingen. Pompeius de la Sale krijgt bevel te proberen het kasteel te bemachtigen, waarbij er speciaal op dient te worden gelet, dat `de berch die over t’voorn casteel commandeert in tijds ende tot voordeel worde besett ende bemachtigt’. De XIX geven hem echter in overweging eerst het eiland Princípe te bezetten. Als de windthondt, die deze brief overbrengt, voor Fort Nassau arriveert, blijkt Pompeius de la Sale te zijn gestorven en te zijn opgevolgd door de `secunde ter Custe’, Nicolaes van Yperen.
Van Yperen heeft het in 1636 in zijn correspondentie met de XIX over een massieve aanval op de Portugezen, maar het materieel en de troepen waarover hij beschikt, zijn bij verre na niet voldoende om een aanslag te wagen. De Hollandse campagne in Brazilië loopt op dat moment goed en Van Yperen wijst erop dat het Portugese fort São Jorge een waardevol entrepot is voor de handel in slaven en er dringend behoefte is aan slaven op de plantages, die de Hollanders onlangs in de Nieuwe Wereld veroverd hebben. Hij voert aan dat de kans op herovering door de Spanjaarden en Portugezen zeer gering is, omdat de koning van deze twee landen zijn handen vol heeft aan de verdediging van zijn Amerikaanse bezittingen. Van Yperens voorstellen worden in Holland goed ontvangen. Het is inderdaad waar dat de Hollanders in het afgelopen jaar (1635/’36) grote vooruitgang hebben geboekt bij de verovering van het noordoosten van Brazilië. Zij hebben in oktober 1636 een nieuwe gouverneur-generaal voor de veroveringen van de WIC in Brazilië, naar zijn nieuwe standplaats gezonden. De nieuwe gouverneur-generaal, graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen, die in januari 1637, met een vloot van 32 schepen en 2.700 soldaten, in Brazilië is aangekomen, ontvangt korte tijd daarna instructies uit Holland een vloot uit te rusten en kasteel São Jorge da Mina aan de kust van West-Afrika te veroveren, een opdracht die Johan Maurits maar al te graag opvolgt. Ook hij ziet duidelijk in dat er slechts een middel is om in het nijpende gebrek aan werkkrachten te voorzien: een geregelde aanvoer van slaven uit West-Afrika. En als Nicolaes van Yperen in zijn brief van 19 april 1937 aan graaf Johan Maurits bericht dat in kasteel São Jorge op dat moment maar een zwakke bezetting ligt en dat Portugese versterkingen de laatste tijd zijn uitgebleven, wacht hij geen moment langer. Op 25 juni 1637 steekt een vloot van negen oorlogsschepen, bemand met 800 soldaten en 400 matrozen, die onder bevel staan van kolonel Hans Koin, in zee.
De vloot arriveert eind juni 1637 in Ivoorkust. Vandaar wordt bericht van de aankomst van de vloot gezonden aan Nicolaes van Yperen in Fort Nassau. Hij wordt ingelicht over sterkte en het doel van de vloot en hem wordt gevraagd waar de troepen, die naar São Jorge dienen op te trekken, het best aan land kunnen gaan. Er wordt gehoopt dat de Portugezen nog niet zijn gewaarschuwd voor de komende aanval, zodat zij niet de tijd hebben hun verdediging voor te bereiden. De vloot zeilt voorzichtig langs de kust waarbij ervoor wordt zorggedragen dat de zeilen vanaf Axim niet zichtbaar zijn. Ondertussen wordt op het antwoord uit Fort Nassau gewacht. Begin augustus wordt van Van Yperen eindelijk antwoord ontvangen. Hij vraagt of de Braziliaanse vloot zich bij Kommenda wil voegen bij strijdkrachten uit Fort Nassau. De Afrikanen aan dat deel van de kust zijn gewonnen voor het denkbeeld de Portugezen aan te vallen en zij zullen daaraan steun geven. De twee eskaders ontmoeten elkaar bij Kommenda en zeilen zonder verdere vertraging naar Cabo Corso, waar de troepen zullen landen. Vroeg in de morgen van 26 augustus gaat de Hollandse hoofdmacht van boord en zet zich in beweging naar São Jorge. Bij elkaar gaat het om 800 soldaten, aangevuld met 1.000 tot 1.400 zwarte krijgers uit Komenda en Asebu. De Hollandse aanvalsmacht is verdeeld in drie marscolonnes en er wordt een afdeling vooruit gezonden om te waarschuwen voor een hinderlaag. De Hollanders zijn niet van plan zich te laten verschalken, wat hun landgenoten die in 1625 vanuit Ampeni waren vertrokken, is overkomen. De aanvalsstrategie is gewijzigd vergeleken met vorige aanvallen op São Jorge. In plaats het fort aan te vallen door de weg te nemen via het schiereiland dat het fort met het vasteland verbindt, tracht Koin, zoals hem is opgedragen, eerst de heuvel van Santiago die vanaf de overkant van de rivier uitziet op de vesting, te veroveren.
De Portugezen hebben niet stil gezeten. Zodra zij hadden vernomen dat zich een Hollandse krijgsmacht langs de kust bewoog, die mogelijk van plan was een aanval op het fort te wagen, had de Portugese gouverneur (Rocha Magalhães?) zich gerealiseerd dat zijn mannen koste wat het koste de controle over de heuvel van Santiago moesten zien te behouden. De heuvel zelf is dichtbegroeid en het enige pad dat naar de top leidt begint bij de rivier aan de Portugese kant. Het smalle pas wordt bestreken met een kanon van het fort. Aan de andere kant zijn de belangrijkste batterijen van het fort naar de zee gekeerd. De zwaarste kanonnen zijn daarom niet bruikbaar tegen een vijand die zich verschanst op de top van de heuvel van Santiago.De reikwijdte van het minder zware geschut is niet voldoende om de top van de heuvel te bereiken. De gouverneur monstert de Elmina-krijgers over wie hij beschikt en geeft hun opdracht de voet van de heuvel van Santiago te verdedigen tegen de vijand, die de heuvel nadert buiten het bereik van het geschut van het fort. Op de top van de heuvel is inderhaast een kleine borstwering aangelegd, waarachter een handvol Portugese soldaten een kanon van klein kaliber bedient. Als kolonel Koin ervaart welke verdedigingsstrategie de Portugezen hanteren, besluit hij de kracht van de Elmina-krijgers te testen. Hij zendt vier compagnieën soldaten af op de menigte zwarte soldaten. Maar ineen hevig gevecht worden de Hollanders teruggedreven, waarbij een compagniescommandant sneuvelt, naast ongeveer vijftig soldaten. De Elmina-krijgers, die denken dat zij de slag al gewonnen hebben, slaan de gesneuvelde vijanden het hoofd af en keren naar hun dorp terug om hun overwinning te vieren. Dan arriveert een tweede Hollandse eenheid. Deze neemt de toegang tot de heuveltop in en weerstaat twee tegenaanvallen van Elmina-krijgers. Deze laatsten worden teruggedreven naar hun dorp. Hollandse troepen bezetten daarop de heuvel van Santiago en vallen de kleine eenheid Portugezen aan. Deze geven zich over. Kolonel Koin laat vervolgens een breed pad naar de top van de heuvel aanleggen. De Hollanders slepen langs dit pad twee kanonnen en een zware mortier naar boven. Vervolgens wordt de Hollandse batterij ingezet tegen São Jorge. Het is onmogelijk om van zo’n grot afstand nauwkeurige treffers te plaatsen en de versterkte muren van het Portugese fort weerstaan de kanonnade zonder moeite. Aan de andere kant veroorzaakt het bronzen Portugese kanon de Hollanders geen schade op de top van de heuvel van Santiago. Er is sprake van een impasse. De Hollandse bevelhebber geeft dn opdracht aan zijn zwarte bondgenoten het dorp Elmina, waarvan de meeste inwoners het fort of het bos zijn ingevlucht, aan te vallen en te plunderen. De Hollanders kunnen het fort niet lange tijd belegeren, omdat de streek heel ongezond is voor Europeanen en zeker als zij pas een uitputtende zeereis achter de rug hebben. Velen zijn al ziek geworden. Daarom zendt Koin een boodschapper met een witte vlag naar São Jorge, om de directe overgave van het fort te eisen, op straffe van executie van de Portugezen, als het fort eenmaal gevallen zal zijn. De commandant antwoordt dat hij drie dagen over de eis wil nadenken en zendt de boodschapper weg. Omdat de rantsoenen van zijn troepen klein zijn, geeft Koin zijn vijandenniet meer dan één dag. Op de volgende morgen, 29 augustus, begeeft een Hollandse officier zich met een witte vlag naar de poort van São Jorge, om het antwoord van de gouverneur te vernemen. Hij vindt de ophaalbrug opgetrokken en het fort veilig gesloten. Koin zendt daarop zijn hoofdmacht naar het schiereiland en hij plaatst zijn batterijen vlak voor het fort. Op een afgesproken teken beginnen de Hollanders São Jorge te bombarderen. Na een dozijn salvo’s van de Hollandse kanonnen, verschijnt de Portugese commandant bij de poort van São Jorge en zegt het fort te zullen overgeven.
De Portugezen wordt toegestaan het fort met hun vrouwen en kinderen te verlaten. Zij mogen niets meenemen, noch hun standaards, noch hun wapens. Alle koopwaren, goud en slaven, met uitzondering van twaalf zwarten die de Portugezen mogen vergezellen, dienen achter te blijven in het fort. Alleen kerkversierselen, mits niet gemaakt van goud of zilver, mogen worden meegenomen. De Portugezen zullen met een Hollands oorlogsschip naar São Tomé worden gebracht, waar zij zullen worden overgedragen aan de Portugese autoriteiten op het eiland. Op de middag van zaterdag 29 augustus worden alle formaliteiten afgewikkeld, waarna de sleutels van het fort aan de Hollanders worden overhandigd. De Portugezen verlaten São Jorge na een ononderbroken bezetting van 155 jaren. Als het laatste garnizoen São Tomé bereikt, worden zij daar door de koninklijke autoriteiten gevangen gezet. Zij hebben een vesting achtergelaten die feitelijk nog geheel intact is. Er is enige schade aangericht door Hollandse bombardementen, maar dat is dan ook alles, op een scheur in de naar de haven gekeerde muur na. Maar deze is waarschijnlijk niet het gevolg van Hollandse beschieting, maar is te wijten aan de hevige aardbeving van december 1636.
De Hollanders die hebben bepaald dat alle koopwaar en al het goud in het fort moeten achterblijven, doorzoeken het kasteel grondig, als zij het voor het eerst binnentreden, maar zij vinden geen goud of koopwaar van welke soort dan ook. Integendeel, de Portugezen hebben een indrukwekkende hoeveelheid wapentuig achtergelaten: 30 bronzen kanonnen, 9.000 pounds kruit en materialen om kruit te maken, 800 kanonskogels, 10 vaten musketkogels, 300 pakjes vuurstenen en een gemengde hoeveelheid bijlen, pieken, kruisbogen, musketten en persoonlijke wapens. São Jorge is niet in Hollandse handen gevallen omdat de fortificaties niet deugden, of wegens gebrek aan wapens. Het garnizoen heeft eenvoudig zijn bekwaamheid verloren een aanval te weerstaan. Er zijn geen levensmiddelen achtergelaten en het vooruitzicht op een lange belegering, zonder dat er gehoopt kan worden op een ontzetting, doet de Portugese commandant ervoor kiezen zich over te geven. Graaf Johan Maurits van Nassau blijkt diep onder de indruk van de sterkte van het fort. In een brief aan de bewindvoerders van de WIC beschrijft hij de sterke fortificaties van de post en hij schrijft de Hollandse overwinning toe aan de Goddelijke Voorzienigheid. Er wordt een garnizoen van 175 man, onder bevel van kapitein Walraeven van Malburgh in de nieuwe Hollandse post achtergelaten. Binnen enkele maanden wordt het hoofdkwartier van de Hollandse handel aan de Minakust verplaatst van Fort Nassau naar de voormalige Portugese post, waarvan de naam gewijzigd wordt in Elmina. Wanneer het Hollandse garnizoen zich goed in Elmina heeft geïnstalleerd, wordt een klein detachement soldaten naar Shama gezonden, om bezit te nemen van de Portugese toren in die plaats, maar de manschappen treffen slechts een ruïne van het vroegere wijkplaats aan. In de periode 1600-1637 heeft slechts een Portugese beambte de uitkijkpost bemand. Toen in 1637 de vijandelijkheden begonnen, heeft hij kennelijk zijn post verlaten en is hij naar São Jorge of Axim teruggekeerd.
De Portugese bezetting van São Jorge da Mina gedurende meer dan anderhalve eeuw heeft een gemengde erfenis nagelaten. Inheemse kooplieden gebruiken tot in de achttiende eeuw een Portugees dialect in hun handel met Europeanen. Veel hedendaagse geografische namen, bijvoorbeeld de rivieren Volta en Ancobra, zijn van Portugese origine. Een laagje rooms-katholiek geloof is geïntroduceerd door sporadische missionering door paters van de verschillende kloosterorden die in São Jorge vertegenwoordigd waren. De bekering tot het katholicisme is niet meer dan oppervlakkig geweest en wordt spoedig tenietgedaan door protestantse zendelingen uit Holland en Engeland. De christelijke praktijken die aanvankelijk bewaard zijn gebleven, worden al gauw gemengd met fetisjisme van lokale godsdiensten en zijn na verloop van tijd niet meer te herkennen. Een positieve bijdrage van de Portugezen is de introductie van nieuwe gewassen en planten in het gebied rond São Jorge. Naast citrusvruchten als sinaasappelen en citroenen, die vlak buiten het fort groeien, introduceren de Portugezen de schijfcactus, suikerriet, bananen katoen en een overvloed aan andere zaken. Economisch gezien, heeft het verlies van São Jorge weinig gevolgen voor Portugal. Er is in zekere zin zelfs sprake van een voordeel, omdat de gebeurtenissen aan de Minakust van 1636 een last wegnemen van de Portugese Kroon. De periode dat de handel aan de Minakust Portugal voordeel opleverde, is veertig jaar geleden geëindigd. In werkelijkheid zijn de vette jaren toen de goudhandel op zijn hoogtepunt was meer dan een eeuw oud, op het moment dat de Hollanders São Jorge veroveren. Het moet als een opmerkelijke prestatie worden beschouwd dat de Portugezen zich lang nadat aan de dalende opbrengsten van São Jorge een einde was gekomen zich daar nog vele decennia hebben weten te handhaven. De Portugese nederlaag toont aan hoezeer het verouderde feitoria-systeem, waarop de handel aan de Minakust gestoeld was, heeft gefaald. Magalhães Godinho werpt de vraag op of de kolonisatie van de goudkust, die in de plaats is getreden van simpele handelsbetrekkingen, niet zonneklaar heeft aangetoond wat in de tweede helft van de zestiende eeuw de achterliggende oorzaak is geweest van de crisis in de goudhandel aan de Minakust. Niet voor niets hebben Jorge da Silva in 1573 en André Álvares de Almada in 1594 ervoor gepleit aan de oevers van de Golf van Guinée een nieuw Brazilië te stichten. Zij hebben gewezen op de overvloedige beschikbaarheid van werkkrachten, op de verscheidenheid en rijkdom aan tropisch hout en aan de mogelijkheden de teelt van suikerriet en katoen tot bloei te brengen. Wat hier ook van zij, zoals bekend, is het hiertoe niet gekomen en toen Portugal niet meer in staat was zijn wijdverspreide buitenposten te voorzien van handelsgoederen, schepen en voorraden, was het lot van São Jorge bezegeld, nadat – zoals eerder vermeld – al in 1621 de befaamde handelspost Beziguiche op het Ilha das Palmas (Gorée) in Hollandse handen was gevallen, evenals de door lançados Caboverdianos gestichte handelsposten op de kust van Senegal: Rufisque, Rio Fresco, Portudal en Joala. Nadat de oppermachtige Hollanders zich ook nog in 1638 meester hebben gemaakt van de al in 1445 of 1455 gestichte factorij op het eiland Arguim. Het enige fort aan de kust van Guinée dat na 1638 nog in Portugese handen is, is het Forte de Santo António bij Axim. Dit fort zal in 1642 door de Hollanders worden veroverd. In het deel van dit werk dat begint met het herstel van Portugals onafhankelijkheid in 1640, zal aandacht worden besteed aan het verlies van dit laatste Portugese bolwerk aan de Minakust.
i Volgens Ballong-Wen-Mewuda wordt André da Rocha Magalães door de bewoners van het fort unaniem tot gouverneur gekozen (zie pag. 481)
ii Volgens Ballong-Wen-Mewuda zijn er in die tijd zestig à zeventig Portugezen in São Jorge (zie pag. 482)