De teloorgang van Portugals monopoliepositie. De goudhandel aan de Minakust

Deel 8 Index

Hoofdstuk 4.

De goudhandel aan de Minakust

4.1. De teloorgang van Portugals monopoliepositie

Geschreven door Arnold van Wickeren

Eind 1438 beginnen Franse en Engelse piraten hun aanvallen op de Portugese scheepvaart in de zuidelijke Atlantische Oceaan te intensiveren. Ook scheepvaart van en naar de Minakust geniet hun belangstelling. De berichten die de Casa da Mina over de toegenomen brutaliteit van vreemde indringers ontvangt van kapiteins in de Carreira da Mina zijn zeer verontrustend. In het voorafgaande decennium is incidenteel een Franse indringer gezien, maar in 1539 worden diverse Portugese handelsschepen door Franse piraten genomen. Om dit gevaar het hoofd te bieden laat João III zwaar bewapende galjoenen, als de São João en de Trinidade, de bevoorradingsschepen naar de Minakust escorteren. Een van de twee galjoenen beschermd de met goud geladen karvelen op hun tocht naar Lissabon en het andere schip jaagt in de Golf van Guinée op indringers.

Naast aanvallen van piraten dreigt er een veel groter gevaar. De druk van handelskringen in Engeland en Frankrijk het embargo op de commerciële vaart naar de Minakust op te heffen, neemt toe met elk bericht over de aankomst van een met goud geladen karveel in de haven van Lissabon. Op 13 november 1540 heft de Franse koning, François I, het embargo, dat sinds midden 1536 gehandhaafd is, op. Een van de centra van de Franse handel op Afrika is de stad Rouen, waar begin 1540 al een goed georgani-seerd consortium van kooplieden is gesticht. Dit consortium, waar-toe behoren: Jean en Pierre Dumochel, Guillaume le Seigneur, Guillaume Deshayes en Jean Ribault, neemt deel in de financiering van de reis die de l’Esperance, onder bevel van Guillaume le Mire, in september 1541 naar de Minakust maakt. Het consortium rust de Catherina de Honfleur uit. Met dit schip zeilt Gratian Perys in januari 1546 uit. Hem is opgedragen rechtstreeks goud te ruilen met de Afrikanen. Dit zijn slechts enkele bekende voorbeelden van de Franse handel met de Minakust, waarnaar in de jaren veertig waarschijnlijk elk jaar tussen december en maart Franse schepen uitzeilen, wat door de functionarissen van in São Jorge wordt bevestigd.

In februari 1541 verneemt capitão-geral António de Miranda dat er Fransen aan de kust zijn gesignaleerd. Hij zendt een kano met zwarten op hen af, maar die wordt bij Axim door hen aan-gehouden. Miranda haast zich, vooruitlopend op een aanval, de verdediging van fort Santo António, die al tien jaar verwaarloosd is, te versterken en het na een brand in 1540 verwoeste interieur te herstellen. De Franse aanval blijft uit en als in juni 1541 bouw-materialen in Axim arriveren, wordt van de negers vernomen dat de Fransen al vertrokken zijn, met medeneming van een lading goud. In februari 1543 ontdekt een Portugese patrouille uit Axim weer een Frans schip op negen léguas van de post. Estêvão de Limpo, capitão en feitor van Axim zendt direct een kano naar São Jorge, om het nieuws te melden. António de Miranda komt snel in aktie. Hij stuurt een sectie soldaten er in een kano op uit om te ontdekken waar de Fransen precies handeldrijven. De soldaten hebben opdracht hen niet uit het oog te verliezen en iedere indringer die zich aan land zou wagen dood te schieten. De soldaten gaan, onopgemerkt door de Fransen, aan land. Aan de plaats gekomen waar zij zich zouden ophouden, zien zij een flottille bestaande uit een grote bewapende galjoen, twee schepen van 20 of 30 ton en drie heel kleine schepen, waarmee vlak langs de kust en zelfs op rivieren gezeild kan worden. De Fransen lichten het anker en zeilen Axim voorbij naar een plaats tussen Axim en São Jorge. Zij verhandelen daar dezelfde goederen als de Portugezen, alleen tegen veel lagere prijzen, zodat de negers die ver van de Portugese posten leven, gaarne zaken met hen doen. Omdat het Miranda aan middelen ontbreekt tegen de Franse vloot op te treden, verzoekt hij Lissabon om twee of drie galeien te mogen bouwen. Daarmee kunnen de Fransen, die zich al drie jaar achtereen aan de Minakust hebben laten zien, worden ver-jaagd. Dit is veel effectiever en goedkoper dan het zenden van meer troepen en de aanleg van nieuw bases aan land. Het zal tien jaar duren voordat João III Miranda’s advies overneemt.

De gevolgen van de Franse commerciële activiteiten aan de Minakust zijn voor de Portugeze desastreus. De goudontvangsten, die in de jaren dertig nog gemiddeld 1.400 tot 1.800 marcos per jaar hebben bedragen, bereiken een dieptepunt van 615 marcos in 1544. Tegen het midden van de eeuw is de handel van São Jorge duidelijk in verval. In de periode 1549-1553 is deze met 60% gedaald tot gemiddeld 600 marcos per jaar. De terugval is niet geheel aan de Fransen te wijten, maar ook aan oorlogen in het binnenland. Kort voor 1543 belet de burgeroorlog tussen een aantal leden van de Akani-confederatie de aanvoer van goud naar de Portugese factorijen. Gedurende een aantal jaren komt slechts een klein aantal Akani-kooplieden naar de kust. Over 1548 wordt bericht dat dezen vrezen voor hun goed en hun leven op de routes door het binnenland van de zuidelijke Akani-staten, waar hevige stammenstrijd woedt. In 1551 rapporteert de capitão-geral dat kooplieden van 150 mijl ver São Jorge hebben bereikt, maar kort daarna breken weer nieuwe gevechten uit. In 1557 wordt de onbelemmerde handel met de Akani-staten her-steld. Dat jaar worden geschenken gezonden aan de Grandes Akanes e Pequenos Akanes, om hen ertoe te bewegen de handel te hervatten. Capitão-geral Botafogo bericht dat acht maanden na het zenden van de giften de eerste Akani-kooplieden sinds de dagen van António de Miranda naar São Jorge zijn gekomen.

De goudontvangsten van het kleine fort in Axim zijn nog meer gedaald dan die in São Jorge. In 1538 ontvangt de factor van São Jorge slechts 144 marcos goud uit Axim en de twee jaren daarop 159 en 157 marcos. Maar nadat de Fransen verschenen zijn, dalen de ontvangsten van Axim in 1541 tot 32 marcos, wat het peil zal blijven, gedurende een heel decennium.

In de jaren veertig laat João III de vesting São Jorge renoveren. Het fort moet bestand zijn tegen aanvallen van het modernste scheepsgeschut, daarom worden de muren versterkt, de torens uitgebouwd tot bastions en er wordt een nieuwe muur gebouwd dwars over het schiereiland waarop het fort ligt De bewapening van het fort wordt eveneens aan de eisen van de tijd aangepast. Een vedor das obras, een nieuwe functionaris, die voor lange tijd is aangesteld, moet erop toezien dat alle werkers: metselaars, timmerlieden en slaven, hun taken nauwgezet verrichten. Iedere kapitein die naar São Jorge da Mina wordt gezonden, dient aan de Casa da Mina te rapporteren hoe het met de renovatie gaat.

Behalve Fransen verschijnen ook Castilianen aan de Minakust. Zo keert Antonio de Pesquera uit San Lúcar de Barrameda in 1547 in Andalusië terug met goud, malagueta-peper en andere zaken. Aangemoedigd door dit succes, rust hij twee jaar later weer een schip uit. Hij zeilt uit met een lading cauris, trompet-hoornschelpen, manilhas en koperen vaatwerk. Koning João, die weet krijgt van zijn snode plannen, zendt hem een karveel achterna, dat bij de Canarische eilanden Pesquera’s schip, waarop zich een Portugese loods blijkt te bevinden, overmeestert. In hetzelfde jaar 1549 wordt een ander Castiliaans schip, dat handeldrijft aan de kust van Guinée, door een Portugese vloot genomen. Daarna laat João III een eskader voor de kust bij Arguim kruisen, om Spanjaarden van de Canarische eilanden ervan af te houden naar Guinée te gaan; begin 1552 maakt dit eskader zich meester van twee schepen en loert dan op de volgende prooi.

In de jaren vijftig verschijnen de eerste Engelse concurrenten op het toneel. Capitão-geral Rui de Melo verneemt hun komst in 1553 van Afikaanse informanten. Naar aanleiding hiervan rappor-teert hij aan de Casa da Mina, dat twee grote schepen en een pinas, gegidst door een Portugese overloper, die aanwijst aan welke delen van de kust kan worden handelgedreven, naar het oosten zeilen. De Engelsen hebben ervoor gezorgd dat zij niet ontdekt zijn door de Portugezen in Axim. Dit verklaart dat zij al op weg zijn naar Benin als Rui de Melo van hen hoort. Hij kan dus niet anders meer doen dan de zwarten met sancties dreigen als zij met de nieuwe concurrenten in zee gaan. In 1552 strand op de Engelse kust het schip van Simão Pires, een Portugees die zich in Noord-Europa heeft gevestigd. Hij keert, nadat hij een reis naar de Minakust gemaakt heeft, in Engeland terug met 30 marcos goud en 18 ton malagueta-peper. Mogelijk was hij de kapitein van een van de Engelse schepen, waarover Rui de Melo in 1553 heeft gehoord en is hij de bewuste overloper die deze schepen naar de Minakust en Benin heeft geleid. Van volgende Engelse reizen naar de Minakust geeft Vogt veel bijzonderhe-den. Deze worden hierna op de voet gevolgd.

Kapitein Thomas Windham is de commandant van – voor zover bekend – de eerste Engelse expeditie die het vooropgezette doel heeft het Portugese monopolie aan de Minakust aan te tasten. Zijn kleine vloot bestaat uit The Lion, een groot schip van 150 ton, onder bevel van Windham zelf, The Primrose en een pinas, genoemd The Moon. De laatste twee schepen zijn geleend van de marine. Onder 140 manschappen van de drie schepen, die zijn uitgerust door een groep Engelse (meest Londense) kooplieden, bevinden zich een Portugese stuurman, Francisco Rodrigues genaamd en de zoon van de Lord Mayor van Londen. Kapitein Windham heeft het geluk dat zijn medebevelhebber, de Portugees António Anes Penteado, een zeeman is, die in de tijd van João III, veel ervaring heeft opgedaan bij Portugese kust-bewakingsexpedities naar Brazilië en naar de Minakust. Penteado’s nautische bekwaamheden hebben hem vrije toegang verschaft tot het huishouden van João III, die hem beschouwt als een zeer ervaren loods. Penteado is echter bij de koning uit de gunst geraakt en heeft zijn toevlucht in Engeland gezocht. Dat hij zonder koninklijke toestemming uit Portugal vertrokken is, vormt een inbreuk ’s konings wet, die ervaren loodsen verbiedt in dienst te treden van andere naties. João’s pogingen Penteado weer naar Portugal te halen, zijn op niets uitgelopen. Diens staat van dienst en zijn gedetailleerde kennis van de wateren en kusten van Guinée, doen hem ook voor Engeland van zeer groot nut zijn. Hij is gewoon te waardevol om hem naar Portugal te laten terugkeren. Daarom wordt hij uitverkoren om Windham op zijn eerste expeditie naar de Minakust te vergezellen.

Op 12 augustus 1553 verlaten de drie schepen de haven van Portsmouth. Penteado’s raad, eerst handel te drijven aan de Graan- of Peperkust, wordt in de wind geslagen; Windham wil direct doorvaren naar de Costa da Mina. Nadat de expeditie daar 150 pounds puur goud heeft geruild, wil Windham doorzeilen naar Benin, om daar een vracht peper te laden. Penteado raadt dit met klem af; wegens het ongezonde klimaat in Benin; hij adviseert ook de rest van de ruilwaren aan de Minakust tegen goud te ruilen en dan zo snel mogelijk naar Engeland terug te keren. Penteado wil zo kort mogelijk in Portugese wateren verblijven, omdat hij vreest dat zijn landgenoten, wanneer hij als overloper in hun handen valt, korte metten met hem zullen maken. Maar Windham is vastbesloten ook peper, waarover Penteado het heeft gehad, te laden. This whoreson Jew hath promised to bring us tot such places as are not, or as he cannot bring us unto: but if he do not, I will cut off his eares and naile them to the mast.’ Geintimideerd door dit dreige-ment, brengt Penteado de expeditie naar Benin. Omdat The Lion en The Primrose aanzienlijk groter zijn dan de karvelen die de Portugezen in hun handel op Benin gebruiken, gaat Windham voor anker in de monding van een rivier, terwijl Penteado en de kooplieden in de pinas naar Ughoton zeilen. Afgezanten van de Oba brengen de vreemdelingen naar Benin-stad, waar zij in audiëntie worden ontvangen in het paleis van de Oba. Deze spreekt hen aan in het Portugees, dat hij in zijn jeugd heeft geleerd, terwijl Penteado en de kooplieden voor hem zijn neergeknield. De Oba verzoekt hen op te staan en vraagt waarom zij naar zijn land zijn gekomen. Als de vorst vernomen heeft dat zij belang stellen in peper, toont hij zijn bezoekers een pakhuis, met daarin opgeslagen 1.500 à 2.000 kilogram peper en hij vraagt of hij mag zien wat zij zelf hebben aan te bieden. Ambtenaren van de Oba vergezellen Penteado en de kooplieden naar Ughoton en zij verzorgen het vervoer van hun ruilwaren naar de hoofdstad, op een wijze waarmee de Portugezen al vertrouwd zijn. De ruilwaren, waarvan geen details bekend zijn, bevallen de Oba kennelijk, want hij geeft bevel alle drie Engelse schepen binnen dertig dagen met peper te laden. De Oba zou de Engelse kooplieden zelfs krediet hebben willen verlenen, door aan hen meer peper te doen leveren dan overeenkomt met de waarde van de Engelse ruilwaren, maar het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat de Oba lieden die hij voor het eerst ziet krediet heeft gegeven. De ruil wordt gesloten en boodschappers reizen door het land om peper naar Benin-stad te doen brengen en binnen dertig dagen zijn er 80 ‘tuns’ bijeen gebracht.

Ondertussen krijgen veel bemanningsleden koorts en als er op één dag vijf man zijn gestorven, zendt Windham iemand naar Penteado in Benin-stad met de boodschap direct terug te komen. Als deze laat weten te willen wachten tot de zaken zijn afgerond, dreigt Windham zonder hem te ver-trekken. In een uiterste poging uitstel van vertrek te bewerkstelligen, reist Penteado naar de schepen. Daar blijkt dat Windham zelf ook is overleden en de overlevenden verkeren in paniek. Zij willen direct vertrekken en zelfs niet op de terugkeer van de Engelse kooplieden wachten. Zij laten, wegens gebrek aan zeelieden, The Lion zinken en dwingen Penteado zich in te schepen op een van de andere schepen. Slechts 40 van de oorspronke-lijke 140 zeelieden keren met één schip en hun goudschat in Engeland terug. Van hen zullen er nog velen sterven. Ondanks de enorme verliezen aan mensenlevens verwekken de 150 pounds goud, die de expeditie heeft meegebracht, sentatie. De winst bedraagt zoveel meer dan de handel in ivoor oplevert dat direct met de voorbereidingen voor een nieuwe expeditie wordt begonnen. Windhams schepen hebben ondubbelzinnig bewezen dat Engelse schepen in staat zijn om een reis naar de Portugese Minakust te maken en om vandaar ook terug te keren.

De kooplieden die Windham financiële steun hebben geboden, sturen een familielid van hem, Alexander Coles naar Vlaanderen, om de noodzakelijke handelswaren te kopen en geven het bevel over hun tweede expeditie aan John Lok. Zijn vloot, die bestaat uit drie koopvaarders en twee pinassen voor kustverkenning, verlaat de Theems op 11 oktober 1554 op weg naar de Portugese wateren van São Jorge da Mina. In januari 1555 arriveert de vloot in de Golf van Guinée en wendt zij de steven naar het oosten. Lok blijft uit de buurt van Axim, om zijn aanwezigheid niet aan de Portugezen te verraden. Hij denkt dat het mogelijk moet zijn dat hij, na handelgedreven te hebben, alweer zou kunnen vertrekken voordat het nieuws van zijn aankomst de Portugezen in São Jorge bereikt heeft en zij de tijd hebben gehad een aanval op zijn schepen uit te voeren. Maar spionnen van de koning van Portugal zijn de route van de nieuwe expeditie aan de weet gekomen en het vertrek daarvan is al door de Portugese ambassadeur aan het hof van Sint James aan Lissabon gemeld. Hij heeft in het geheim boodschappers via Vlaanderen naar Lissabon gezonden. Zij worden begin december 1554 door koning João ontvangen. In feite heeft Lok enorm geluk. Nog voor zijn schepen uit Londen vertrokken, is een gewapend Portugees eskader van vier of vijf schepen uitgestuurd naar São Jorge. Om onduidelijke redenen wijzigt capitãomor Luís de Melo zijn koers, nadat hij op een van de Kaapverdische eilanden voorraden heeft ingenomen en zeilt naar het noorden van Brazilië. Zou hij rechtstreeks naar de Minakust zijn gevaren, dan zou hij de schepen van Lok hebben ingehaald.

Gegidst door enkele overlevenden van Windhams expeditie gaat Lok op nieuwjaarsdag 1555 voor anker bij het dorp Shama, niet ver van São Jorge, en opent de handel met de zwarten. In het voorafgaande jaar heeft capitão-geral Rui de Melo een sterke Portugese patrouille naar Shama gezonden, om de dorpelingen te straffen omdat zij handel hebben gedre-ven met Thomas Windham. Voorheen hebben de Portugezen een kleine factorij geopend in Shama, maar deze is gesloten enige jaren voor de komst van Windhams vloot. Op hun terugweg van Benin hebben de overlevenden van Windhams expeditie gezien dat de Portugezen bij wijze van straf het gehele dorp Shama tot de grond toe hebben afgebrand. Lok rekent er niet op dat zich Portugezen bevinden in de factorij, die slechts nu en dan gebruikt wordt, om in vreedzame tijden handel te drijven. Lok is zeer verrast als zijn landing wordt verwelkomd met kanonvuur. De oorzaak daar-van is dat Rui de Melo kort tevoren een afdeling soldaten, die twee of drie stukken geschut bemannen, in de factorij heeft gelegerd. Lok denkt dat het kanonvuur afkomstig is van de dorpelingen, maar uit Portugese bronnen blijkt dat het Portugezen zijn geweest die de batterijen hebben bediend.

Lok hijst de zeilen en zet koers naar het oosten. Bij São Jorge zeilt hij zo ver uit de kust dat de Portugese wachten op het dak van het fort hem niet kunnen zien. Als de Portugezen weet hebben van zijn aanwezigheid dan laat Lok hen in het ongewissen over zijn exacte positie. De schepen passeren de gebieden van de Commany en de Efutu en bereiken het dorp Cabo Corso. De Engelsen worden hier hartelijk verwelkomd, omdat het dorpshoofd met de Portugezen op voet van oorlog verkeert. Er ontstaat een levendige handel, waarbij Engelse kleding wordt geruild voor goud. Een van Loks schepen, de Trinity, wordt verder naar het oosten gezonden, om daar zaken te doen met de bewoners van andere kustdorpen.Tezamen met de andere vier schepen winnen de Engelsen klanten aan de gehele Minakust tot aan zijn uiterste grens bij Accra. Wanneer Lok 13 februari 1555 naar huis terugkeert, heeft hij bijna een maand ongehinderd Portugese wateren bevaren. De enige tegenstand die Lok heeft ontmoet is de kanonnade bij Shama, maar als hij op de terugweg weer voor Shama aankomt, hebben de Portugezen de factorij weer ontruimd en drijft hij vreedzaam handel met de inwoners van dat dorp. De terugweg verloopt tergend langzaam, maar als de schepen na een tocht van bijna twintig weken worden uitgeladen, blijken zij bij elkaar 400 pounds stofgoud, 250 olifantstanden en 36 okshoofden peper aan boord te hebben. Zoveel goud verkregen in een enkele expeditie is meer dan genoeg om de kooplieden tot meer expedities te prikkelen.

Als de Portugezen van dit enorme succes vernemen, zendt João III de diplomaat João Roiz Correa naar koningin Mary om scherp te protesteren tegen de Engelse inbreuk op het Portugese goudmonopolie door Windham, Lok en volgende indringers. João Roiz Correa vraagt Mary en haar Privy Council: uitlevering van de bij de expedities betrokken Portugezen; teruggave van de aan de Minakust verkregen goederen; afkondiging van een algemeen verbod op toekomstige expedities, onder bedreiging met koninklijke sancties. Koningin Mary verzekert ambassadeur Roiz Correa dat zij zich over deze aangelegenheden zal doen adviseren, maar op dat moment gaat haar aandacht geheel uit naar haar trouwplannen. Sedert de zomer is bekend dat Mary in Winchester in het huwelijk zal treden met prins Philip van Spanje. Verwachtingen dat Philip enige invloed op zijn nieuwe bruid zou kunnen uitoefenen om Engelse schendingen van door Spanje en Portugal opgeeiste gebieden te beperken, verdwijnen als sneeuw voor de zon, als Philip begin 1555 Engeland verlaat, om de Spaanse troon te bestijgen, die vakant is na het aftreden van zijn vader Carlos I (Karel V). Het Anglo-Spaanse bondgenootschap is weldra verleden tijd.

Toch verbiedt koningin Mary in juli 1556 haar onderdanen reizen te ondernemen naar ‘Guyne, Bynie and the Mina.’ Met ‘Bynie’ is vermoedelijk niet Benin bedoeld, maar de gehele kust ten oosten van de Costa da Mina. De Engelsen laten zich drie decennia lang niet meer in Benin zien, maar dat is minder een gevolg van Mary’s verbod dan van het rampzalig verblijf daar van Windhams expeditie. Het verbod naar de Minakust te zeilen, haalt weinig uit; de succesrijke reis van Lok leidt tot een vloed van Engelse reizen naar de Minakust in de twee volgende decennia. Tot de gedenkwaar-digste tochten behoren de drie reizen van William Towrson in de jaren 1555, 1556/57 en 1558. Zij vallen samen met de Portugese versterking van de defensie van de Minakust. Gedurende de eerste reis, die begint in de herfst volgende op Loks terugkeer, passeert Towrson met zijn twee schepen, de Hart en de Hind, onopgemerkt Axim. Zou hij daar zijn waarge-nomen dan zou de capitão dit direct aan São Jorge hebben gemeld, door met een snelle kano een boodschap aan de capitão-geral te zenden. Op 3 januari wordt Cape Threepoints gerond en de schepen gaan voor anker in de monding van de Rio Pra bij Shama, waar de Portugezen in conflict zijn met de lokale bevolking. Als gevolg daarvan is de Portugese factorij onbe-mand en kunnen de Engelsen ongestoord met de zwarten handeldrijven. Towrson verneemt in Shama dat het opperhoofd van Cabo Corso, Dom João, ook een geschil heeft met de Portugezen. Towrson verlaat daarop Shama, vaart met een grote boog om São Jorge heen en bereikt ongezien Cabo Corso. Hij hoopt hier even goed te kunnen handeldrijven als John Lok het jaar daarvoor. Als de schepen bij de handvol met stro gedekte lemen hutten aankomen, is er geen spoor van Dom João te zien, maar lokale vissers laten weten dat de komst van de Engelsen is gemeld aan hun koning, die in zijn hoofdstad in het binnenland verblijft. Zij vragen de Europeanen de aanstaande komst van hun heerser af te wachten. Towrson splitst zijn eskader. De Hart krijgt opdracht in Cabo Corso te blijven en te wachten op het Afrikaanse opperhoofd, terwijl Towrson met de Hind en de pinas verder naar het oosten zeilt. Hij drijft twee dagen handel aan de kust. Voorzichtigheidshalve weigert hij in te gaan op de smeekbeden van de zwarten een sloep met handelsgoederen aan de kust te lossen. Hij geeft er de voorkeur aan handel te drijven vanuit de sloep die juist achter de branding voor anker ligt. Als er ineens Portugese oorlogs-schepen zouden opduiken, of als de zwarten onverhoeds tot de aanval zouden overgaan, is hij in staat om de sloep met handelsgoederen snel terug te halen.

De voorzorg van de Engelse kapitein is gerechtvaardigd. Het nieuws van zijn aanwezigheid heeft São Jorge bereikt en Rui de Melo heeft ook vernomen dat de Hart en de Hind inmiddels Shama verlaten hebben. Zijn Afrikaanse informanten vertellen hem ook bijzonderheden over de Engelse schepen, zoals hun aantal en hun grootte. Zij vertellen Rui de Melo ook dat de vol-gende stop van Towrson Cabo Corso zal zijn. Op dat moment beschikken de Portugezen nog niet over galeien; zij hebben slechts een klein bevoor-radingskarveel dat goederen naar Axim vervoert. Ofschoon een echte zee-slag niet mogelijk is, neemt Rui de Melo het risico een expeditie naar Cabo Corso te zenden, om de Engelse schepen te onderscheppen. Hij zendt een gewapende patrouille uit, bestaande uit 30 of 40 soldaten, bijna de helft van het Portugese garnizoen van São Jorge. De soldaten zijn bewapend met musketten, kruisbogen en een klein kanon. Zij verplaatsen zich niet over land, uit vrees dat hun nadering zou worden verraden door de Portugezen niet welgezinde zwarten, maar zij schepen zich met hun wapens in op het karveel. Zij hebben opdracht ongezien vlakbij Cabo Corso aan land te gaan en de Engelsen te verrassen als zij aan land en dus kwetsbaar zijn. Op de tweede dag dat de Engelsen bij Cabo Corso handeldrijven, ontdekt de bemanning van de Hind de Portugese patrouille op de top van een lage heuvel vlak achter het dorp. De Portugese soldaten dalen al schietend de heuvel af naar het strand. Dom João en zijn onderdanen gaan ervandoor en laten het aan de Engelsen over hun sloepen van het strand weer in zee te duwen. Er volgt een korte schotenwisseling, waarbij geen bloed vloeit. De Portugezen vuren namelijk vanachter rotsen en de Engelsen beantwoor-den het vuur vanaf deinende sloepen. De Portugezen nemen het dorp bij Cabo Corso in en Towrson zeilt verder naar het oosten. Als de Engelsen langs de kust zeilen, zien zij aan de in brand gestoken Afrikaanse kust-dorpen dat de Portugezen hen voor zijn geweest.

Towrson ontmoet, varend in oostelijke richting, bij iedere stop weerstand van de Portugezen. Als de Engelsen bij Cormantin aankomen trachten zij aan land te komen en de handel te openen. Na enige aarzeling komen de zwarten naar het strand, waar een tent wordt opgezet om de Engelse factor en diens waren schaduw te bieden. Towrson is van mening dat hij ver genoeg verwijderd is van de Portugese strijdkrachten in São Jorge om te riskeren aan land te gaan om zaken te doen. Hij vergist zich, want als de tent nog maar net is opgericht, ontdekken de Engelsen dat zij in de val zijn gelopen. Portugese troepen hebben hen geschaduwd in hun kleine karveel. Een afdeling soldaten met een klein kanon is bij Cormantin geland. Buiten het zicht van de dorpsbewoners, die zich verdringen rond de factor, sluipen de Portugezen dichterbij en openen het vuur. De Engelsen hollen naar hun boten, met achterlating van hun ruilwaren. De Portugezen geven nog drie maal vuur af, voordat de boten van de indringers buiten hun bereik zijn.

Towrson had verwacht dat de inwoners van Cormantin hem goed gezind zouden zijn, want hem hebben berichten bereikt dat zij op voet van oorlog verkeren met de Portugezen. Wat de kapitein niet weet is dat het bezoek van Loks expeditie een ommekeer in de houding van de dorpelingen heeft veroorzaakt.. Toen Lok hier in 1555 verbleef, heeft een van zijn officieren, Robert Gainsh, de zoon van een lokaal opperhoofd en drie andere zwarten, die bij hem aan boord waren gekomen om handel te drijven, gevangengenomen. Zij zijn naar Engeland overgebracht in de hoop dat zij bij latere expedities als tolken zouden kunnen optreden. Helaas heeft de onbezonnen daad van Gainsh de bewoners van Cormantin ertoe gebracht zich te verbinden met de Portugezen tegen de Engelsen. Het karveel schaduwt de Engelsen bij hun vertrek uit Cormantin. Als Towrson tussen Cormantin en São Jorge landt, vuurt het karveel schoten af, om de zwarten te waarschuwen bij de Engelsen uit de buurt te blijven. De waarschuwing wordt genegeerd en Towrson kan een week goede zaken doen. Als de lokale heerser op 22 januari naar zijn hoofdstad in het binnenland gaat, zeilt Towrson naar het westen. Onderweg drijft hij hier en daar aan de kust handel, totdat begin februari zowel zijn handelswaren als zijn levensmiddelen zijn uitgeput. De schepen nemen vers water en ballast in en zeilen terug naar Engeland. Als Towrson op 14 mei 1556 in Bristol terugkeert heeft hij 120 pounds goud, een paar olifantstanden en twee okshoofden peper bij zich. De expeditie is matig succesrijk geweest, temeer daar onderweg maar één man gestorven is en er geen schepen verloren zijn gegaan. Hoezeer de Engelse expeditie de Portugese belangen heeft geschaad, blijkt uit een aantekening van Rui de Melo. Hij schrijft dat de Engelsen de kust hebben overstroomt met zoveel goedkope kleding van slechte kwaliteit, dat enige maanden lang geen zwarte handelaren naar São Jorge of Axim komt. In mei 1556 noteert Melo dat de handel niet meer dan 55.000 cruzados goud heeft opgebracht.

Towrson vindt zijn tocht succesrijk genoeg om een tweede expeditie naar de Minakust te wagen. Hij krijgt hiervoor nog geen maand na zijn terugkeer financiële rugdekking. De Hart wordt gerepareerd en er wordt een groot vracht-schip, de Tiger, aan zijn vloot toegevoegd. De voorbereidingen voor de expeditie worden door de Portugese ambassadeur aan João III gemeld. Als Towrson op 14 september 1556 met drie schepen uit Harwich vertrekt, heeft Portugal maatregelen genomen om de nieuwe dreiging het hoofd te bieden. De nieuwe capitão-geral Afonso Rodrigues Botafogo, die Rui de Melo na vijf jaar moet aflossen, wordt naar de Minakust geëscorteerd door een eskader van vijf grote oorlogsschepen en een karveel. Het eskader vervoert voorraden en versterkingen voor het garnizoen van São Jorge. Botafogo heeft opdracht indringers te onderscheppen voordat zij aan de Minakust aan land gaan om er handel te drijven. De gelegenheid om de bevelen uit te voeren doet zich vrijwel direct voor. Als Botafogo midden december 1556 op weg is naar São Jorge, nemen drie van zijn schepen bij Cape Threepoints een Frans vaartuig waar. Het schip de Roubarge is, vergezeld van een kleine handelspinas, op weg naar de Minakust. De Portugezen openen het vuur, maar de aktie wordt afgebroken, om de bevoorrading van São Jorge niet te vertragen. Terwijl de voorraden worden uitgeladen, nadert William Towrson, die zijn succes van vorig jaar wil herhalen. Als zijn schepen op 30 december de Minakust naderen, ontmoeten zij een Franse vloot, die eveneens op weg is naar de Minakust. De vloot bestaat uit de Espoir uit Hableneff, onder bevel van admiraal Denis Blundel, de Leuriere uit Rouen, van kapitein Jerome Baudet, een derde schip uit Honfleur en twee pinassen. Towrson en de Franse bevelhebbers besluiten samen op te trekken.

De Anglo-Franse vloot passeert op 8 januari de rode kliffen op 20 of 30 mijl voor Cape Threepoints Vanaf dit punt dient rekening te worden gehouden met patrouillerende Portugese oorlogsschepen. Een week later zeilt de grote vloot openlijk voorbij São Jorge da Mina. Voordat Botafogo zijn strijd-krachten inzet wil hij er zeker van zijn wat de bestemming van de schepen is. Informanten laten hem weten dat de vloot zich heeft gesplitst. Een deel is doorgevaren naar het oosten en de rest van de schepen drijft handel tussen São Jorge en Axim. Op 19 januari vindt er aan de monding van de Rio Pra een korte schermutseling plaats tussen Engelse zeelieden en Portugese soldaten, die erop uitgestuurd zijn om dorpen te tuchtigen die eerder met indringers zaken hebben gedaan. Bij zonsondergang openen Portugese kanonniers het vuur op de Engelsen, die aan land komen om te handelen met de bewoners van Shama. De Portugezen kunnen hun aanval niet doorzetten, omdat zij met veel minder zijn dan de zwarte krijgers van Shama, die hen nog steeds vijandig gezind zijn. Zodra de bevoorradings-schepen in São Jorge gelost zijn, zendt Botafogo deze op de indringers af. In de namiddag van 25 januari krijgen de vijf Portugese oorlogsschepen de Anglo-Franse vloot bij Cape Threepoints in het vizier. De gehele volgende dag trachten beide partijen hun schepen zodanig te manoeuvreren dat zij optimaal kunnen profiteren van de wind, terwijl aan dek alles in gereedheid wordt gebracht voor het gevecht, dat op 27 januari uitbreekt. Hierbij wordt de helft van de bemanning van het Franse admiraalsschip gedood, evenals 16 man op een Franse pinas, die zo zwaar beschadigd wordt, dat het in brand wordt gestoken, nadat het kanon in veiligheid is gebracht. Ondanks de geleden nederlaag besluiten Towrson en zijn Franse bondgenoten nog een maand aan de Minakust te blijven. Hierbij blijven zij nooit langer dan enkele dagen op een bepaalde plaats, houden hun schepen onder zeil en vermijden ieder contact met het Portugese kustbewakingseskader. Het enige gebied aan de kust waar de Engelsen zich veilig genoeg voelen om op zoek naar handel aan land te gaan is Efutu. Towrson zendt enige mannen een paar mijl het achterland in naar de grote Afrikaanse plaats Eguafu, waar koning Abaan hofhoudt. De betrekkingen tussen Efutu en zijn Portugese buren in São Jorge zijn al maanden gespannen. Wanneer de Engelsen, op zoek naar handel, naar Abaan toekomen vraagt de koning hun in zijn land een fort te bouwen en hij biedt hun al een stuk grond daarvoor aan.

Op 3 maart 1557 aanvaardt Towrson de thuisreis en als langs São Jorge zeilt, ziet hij de vijf Portugese oorlogsschepen daar in de haven voor anker liggen. Dezelfde middag zien de Engelsen een tweede Portugese vloot vanuit het westen naderen. De vloot is op weg naar São Jorge. Het nieuwe eskader is gezonden ter aflossing van het eerste en is nog machtiger, omdat het twee zeer grote oorlogsschepen telt van naar schatting 200 en 500 ton. De Portugezen openen de jacht op Towrson, maar hij weet, onder dekking van de duisternis, te ontkomen. Bij aankomst in Engeland blijkt de expeditie slechts 70 pounds goud te hebben verworven, wat minder dan 20% van de opbrengst van de vorige expeditie is, maar nog altijd genoeg om de Engelse expedities naar de Minakust tot in de jaren zestig voort te zetten. Het exacte aantal van de Engelse en Franse expedities naar de Minakust in die jaren zal wel wel nooit bekend worden. Het schijnt dat indringers uit beide landen elk jaar deze kust bezeild hebben. Maar als gevolg van de toenemende Portugese tegenstand, zijn de successen van de eerste expedities nooit meer geëvenaard, laat staan overtroffen.

In 1557 zijn de strooptochten van Fransen en Engelsen, evenals in de jaren daarvoor, van grote invloed op het Portugese monopolie in São Jorge. In april van dat jaar schrijft de Portugese feitor daar dat er het hele jaar nog geen zaken met de zwarten zijn gedaan, omdat Towrson en de Fransen hun goederen zo goedkoop hebben aangeboden. Al vanaf 1544 hebben de handel en de goudopbrengsten aan de Minakust van jaar tot jaar grote wisselingen laten zien. De oorzaken daarvan zijn niet alleen de activiteiten van Franse en Engelse indringers aan de kust en de aanvallen van piraten op met goud geladen karvelen, maar ook problemen met de bevoorrading van São Jorge met ruilwaren. De Portugese economische positie aan de Minakust is snel verslechterd. In de jaren 1549-1554 beweegt de handel zich op het laagste peil sedert het begin daarvan. In 1553 wordt slechts 415 marcos goud ontvangen en in de periode 1542-1557 bedragen zij maar 687 marcos gemiddeld per jaar. Dit alles neemt niet weg dat de Casa da Moeda in de jaren 1555 en 1556 1.658 en 1.052 marcos goud van São Jorge ontvangt, zodat in deze jaren sprake is van een opmerkelijk herstel.

Bijlage 1 De verovering van het moslimkoninkrijk Granada 1.0 Voortdurende schermutselingen met Castilië.

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...