Categorieën
Portugees kolonialisme

Columbus en Portugal; het Verdrag van Tordesillas

Deel 7 Index

Hoofdstuk 11

Columbus en Portugal; het Verdrag van Tordesillas

11.0 Columbus en Portugal; het Verdrag van Tordesillas

Geschreven door Arnold van Wickeren

De in het najaar van 1451, uit vermoedelijk Catalaans-joodse ouders wellicht in de republiek Genua, geboren Christoforo Colombo komt voor het eerst met Portugal in aanraking in 1476. Hij spoelt in mei van dat jaar aan op de kust bij Lagos, nadat zijn schip, behorend tot een Genuees konvooi dat op weg is naar Engeland, bij Cabo de São Vicente door een Frans-Portugese vloot tot zinken is gebracht. Van Lagos gaat hij naar Lissabon, waar zijn broer Bartolomeo woont. In Lissabon zijn hij en zijn broer partners in een zaak waar kaarten worden vervaardigd en boeken worden verkocht. Mogelijk maakt hij in die tijd kennis met de boeken die zijn leven een andere wending zullen geven. In Portugal leert hij Portugees en Castiliaans, de taal die in de hogere kringen van Spanje en Portugal wordt gesproken. Later zal hij vooral Spaans spreken en schrijven met Portugese toevoegingen. Hij schrijft ook commercieel Latijn, dat veel gebruikt wordt in het gebied van de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan en dat hem in staat stelt kennis te nemen van in het Latijn geschreven werken.

Diffie schrijft: het is een wijd verbreid misverstand dat Columbus beweerd zou hebben dat hij in 1477 een reis naar Bristol heeft gemaakt en vandaar naar IJsland is gegaan. Als het document waarop dit geloof stoelt, correct wordt uitgelegd, is het duidelijk dat Columbus deze bewering niet heeft gedaan. In 1479 is hij terug in Genua, waar hij laat weten het jaar daarvoor in Lissabon en op Madeira te zijn geweest om suiker te kopen voor het Genuese handelshuis Centurione en dat hij op het punt staat naar Portugal terug te keren. Columbus staat in nauw contact met vooraanstaan-de Italiaanse kooplieden en degenen onder hen die in Portugal wonen, introduceren hem snel in zijn nieuwe omgeving. Onder zijn zakenpartners bevinden zich belangrijke families zoals Spinola, Paola di Negro, Centurione en Jeronimo de Medicis. Zij allen doen zaken met Madeira, waar Columbus in die tijd woont. In 1479 of 1480 treedt hij in het huwelijk met Doña Felipa Perestrello y Moniz, de dochter van Bartolomeo Perestrelo, een Italiaan uit Piacenza van adelijke afkomst, kolonisator en eerste capitão van Porto Santo, en diens derde vrouw. Zij is een kleindochter van Gil Aires Moniz de Algarve, die nog voor Ceuta heeft gestreden. Columbus is dus uitstekend in de Portugese samenleving geïntegreerd. In 1480 verhuist hij naar Porto Santo, alwaar in dat jaar zijn eerste zoon Diego geboren wordt. Porto Santo is een prima plaats om veel te leren over Portugese reizen. In 1482 vergezelt hij Diogo de Azambuja op zijn reis naar Guinée, waar deze aan de Mina-kust de vesting São Jorge da Mina bouwt. Hij drijft tussen 1482 en 1485 handel langs de kust van Guinée en vergaart onderweg kennis van Portugese zeevaartkunde en Atlantische winden en stromingen. Als Columbus in 1482 aan de Mina-kust verblijft, heeft hij een ontmoe-ting met Diogo Cão, die op de heenweg van zijn eerste reis São Jorge da Mina aandoet en daar overlegt met Martin Behaim en Duarte Pacheco Pereira. Het ligt voor de hand dat ook Columbus met deze beroemde zeevaarders en geografen van gedachten heeft gewisseld. Hij maakt eveneens kennis met Bartolomeu Dias, die in 1488 de zeeweg naar Indië zal vinden, omdat Dias ook behoort tot de deelnemers aan Azambuja’s expeditie. Hoewel Columbus voor-dat hij op 25-jarige leeftijd in Portugal arriveert, al enige reizen op de Middellandse Zee heeft gemaakt, heeft hij geen ervaring als navigator opgedaan. Alles wat hij, als hij in 1492 zijn eerste oversteek naar de Nieuwe Wereld zal maken, weet over de zeevaart op de Atlantische Oceaan heeft hij geleerd van Portugese zeevaarders en op Portugese schepen.

Columbus doet niet alleen praktische ervaring op; hij schoolt zich ook theoretisch. Hij bestudeert de klassieke geschriften over astronomie, wiskunde, kosmografie, geografie, zoals de Almagest, de Latijnse samenvatting van Ptolemaeus’ Geographia, alsmede de geschriften van Strabo, Plinius de Oude en Marinus van Tyrus. Zijn schoonmoeder heeft hem naar verluidt de kaarten en aanteke-ningen van haar man gegeven. Naar wat hij van deze documenten heeft geleerd, kan slechts gegist worden. Zeker is dat er geen enkel bewijs is dat deze papieren opheldering hebben verschaft over een `geheime’ reis naar Amerika, zoals beweerd is. Columbus, die door zijn huwelijk toegang heeft tot de kapiteins die Porto Santo aan-doen, verneemt van kapitein Martim Vicente dat hij 450 léguas ten westen van Cabo de São Vicente een vreemde houten sculptuur uit zee heeft opgevist. Pedro Correa, zijn zwager, blijkt een soortgelijk bewerkt houten beeld gevonden te hebben op het strand van Madeira. Deze en andere verhalen doen bij Columbus de overtui-ging ontstaan dat er aan de overkant van de Atlantische Oceaan land is. Omdat Columbus weet dat de aarde een bol is, is hij ervan overtuigd dat Cipango (Japan) en Cathay (China) bereikt kunnen worden door in westelijke richting de Oceaan over te steken.

In 1485 sterft zijn vrouw Felipa en Columbus neemt als maîtresse Beatriz Enríquez de Harana uit Córdoba. Zij schenkt hem zijn tweede zoon Ferdinand, die zijn biograaf zal worden. Ferdinand schrijft: `het was in Portugal dat de admiraal begon te vermoeden, dat als men zover naar het zuiden kon zeilen, men ook naar het westen kon zeilen en in die richting landen zou kunnen vinden.’

Bij het bestuderen van zijn bronnen en het trekken van conclusies daaruit is Columbus een voorbeeld van selectieve perceptie. Hij houdt zich vast aan alles wat zijn mening kan bevestigen en verwerpt alles wat daartegen spreekt. Uit Marco Polo’s reisverslag leidt Columbus af dat het Eurazische vasteland zich veel verder naar het oosten uitstrekt dan in werkelijkheid het geval is. Gegeven de te gering geschatte omvang van de aardbol liggen Cathay (China) en Cipango (Japan) volgens Columbus zo ver naar het oosten dat de afstand tot deze landen via de westelijke zeeroute veel geringer is dan oostelijke route over land. Hij zoekt bevestiging voor deze mening en vindt die bij Marinus van Tyrus, waarbij hij de nauwkeurige berekening van de omtrek van de aarde van de Griekse wiskundige, astronoom en filisoof Eratosthenes uit de 3e eeuw voor Christus, wordt genegeerd en de berekeningen van Arabische astronoom al-Farghani, die in de 9e eeuw de becijferingen heeft verbeterd van Claudius Ptolemaeus, worden aangepast. Columbus hecht ook waarde aan de woorden van de ziener Salathiel Ezra. In vers 6.42 van het tweede apocriefe boek Esdras, beweert Ezra (Grieks voor Esdras) dat de landoppervlakte van de aarde zesmaal zo groot is dan de wateroppervlakte. Columbus geografische bijbel wordt de Imago Mundi van Pierre d’Ailly, decaan van de Universiteit van Navarra, een volkomen achterhaald boek uit 1410, dat eerst in 1480 is gepubli-ceerd. Aan Columbus’ misvattingen over de omtrek van de aarde en de schromelijke onderschatting van de uitgestrektheid van de water-opppervlakte, voegt hij nog een derde misvatting toe; zijn gruwelijke onderschatting van de afstand tussen twee breedtegraden. Deze bedraagt volgens al-Farghani 56 2/3 Arabische mijl. Omdat een Arabische mijl gelijk is aan 1975,5 meter, bedraagt de afstand tussen twee breedtegraden 111.945 meter. Omdat een zeemijl 1.852 meter is, bedraagt bedoelde afstand 60,45 zeemijl. Omdat Columbus er niet aan wil dat de afstand tussen twee breedtegraden 111.945 meter is, hetgeen de omtrek van de aarde op ruim 40.000 kilometer zou brengen, wat Columbus niet past, hanteert hij voor zijn berekeningen de Romeinse mijl van 1.477,5 meter. Hij berekent bedoelde afstand op 56 2/3 maal 1.477,5 meter, deelt het product door 1.852 (de lengte van een zeemijl) en vindt 45 zeemijl als uitkomst. Uit vergelijking van deze laatste uitkomst met de juiste waarde van 60,45 zeemijl, volgt de conclusie dat Columbus de omtrek van de aardbol berekent op nog geen driekwart van de werkelijke omtrek. Deze fout verkort de westelijke zeeroute opnieuw aanzienlijk; Marco Polo’s Chinese zeehaven Zaiton zou – volgens Columbus’ berekeningen – iets ten oosten van het Californische San Diego moeten liggen en Cipango op de meridiaan van de Maagden eilanden.

Columbus die, na een verblijf van enkele jaren op Madeira en Porto Santo, zich weer in Portugal gevestigd heeft, krijgt eind 1481 een afschrift onder ogen van een brief die de Florentijnse arts en amateur cosmograaf Paolo dal Pozzo Toscanelli al in 1474 aan koning Afonso V geschreven heeft. Hij heeft de brief op verzoek van de koning geschreven, met het oog op de mogelijkheid van het vinden van een westelijke route naar Indië. Toscanelli richt zijn brief, die is gedateerd 24 juni 1474, aan de Portugese cônego (kanunnik) Fernão Martins, adviseur van Afonso V. Hij schrijft hem: `Ofschoon ik bij vele andere gelegenheden de zeer korte afstand van hier naar de plaatsen waar de specerijen groeien besproken heb en (gezegd heb dat deze afstand) korter is over zee dan u volgt via Guinée, heeft de Serenissimo Rey mij gevraagd deze route te beschrijven, op een wijze die zelfs de minst op de hoogte zijnde kan begrijpen en hoewel ik een globe, die de configuratie van de wereld toont, zou kunnen gebruiken, heb ik besloten bedoelde route aan te geven op een kaart, zoals die voor de zeevaart worden gemaakt en dus zend ik Uwe Majesteit een door mijzelf getekende kaart, waarop uw kusten en eilanden staan aangegeven en vanwaar u de reis naar het westen begint en…..het aantal mijlen dat u te gaan hebt om de plaatsen van de specerijen en edelstenen te bereiken.’ Toscanelli laat Afonso weten dat een schip 5.000 mijl moet afleggen om van Lissabon naar Marco Polo’s Cathay te zeilen. En als een andere koers wordt aangehouden `via het eiland Antillia dat u bekend is’ dan zou de afstand tot Cipango slechts 2.000 mijl zijn. Het origineel van de brief en de kaart zijn verloren gegaan. Enige Portugese historici ontkennen dat Toscanelli’s theorie enige invloed in Portugal heeft gehad, omdat deze door koning João II verworpen is. Een van hen merkt op: `De enige plausibele verklaring van de desinteresse is, aan te nemen dat er in Portugal al kennis is van de geografische werkelijkheid over het westen van de Atlantische Oceaan, of op zijn minst (dat er) een beter begrip (bestaat) van de werkelijke afstanden op de aardbol, dan Toscanelli aangeeft.’

Columbus legt, via de in Lissabon woonachtige Florentijn Lorenço Girardi, zelf contact met Toscanelli en hij ontvangt dezelfde bereke-ningen als Afonso V. Omdat deze precies passen in zijn voorstellin-gen besluit Columbus in 1484 zijn plan om in westelijke richting naar Indië te zeilen, aan koning João II voor te leggen en het lukt hem een audiëntie bij de vorst te verkrijgen. De koning is zowel sceptisch over het plan als over Columbus zelf. João de Barros omschrijft Columbus als: `ervaren, welsprekend, een goed Latinist en zeer opschepperig’. Hij vervolgt: `Toen de koning bemerkte dat deze Cristovão Colom een groot prater was en opsneed over alles wat hij had bereikt, en vol fantasie en verbeelding zat over zijn eiland Cypango, waarover hij zo vol zekerheid sprak, schonk hij hem weinig aandacht.’ Omdat Columbus zich niet laat afschepen, beslist koning João dat hij een onderhoud zal hebben met bisschop Ortiz de Vilhegas, Meester Rodrigo das Pedras Negras, Meester Mozes en José Vizinho, door welk viertal de koning zich laat adviseren over kosmografie en ontdekkingen. `Zij allen houden de woorden van Cristovão Colom voor ijdel en vinden dat hij fantaseert over zaken als Marco Polo’s Cipango.’ Ook hun oordeel over de persoon van Columbus is niet vleiend. `Hij is opschepperig; zijn wiskunde is betreurenswaardig slecht en zijn eisen voor subsidie en beloning (het ridderschap; de erfelijke titel van onderkoning en gouverneur van de ontdekte gebie-den; de rang van admiraal van de Oceaan Zee en een tiende van `alle winstgevende dingen’) zijn schandalig.’ Het plan wordt definitief afgewezen; de kosmografen vinden het niet realistisch; zij zijn van oordeel dat de voorgestelde route veel langer is dan Columbus denkt. Aan het Portugese hof gelooft men dat Diogo Cão, toen hij in het voorjaar van 1484 teruggekeerd was van zijn eerste reis, hij de zuidpunt van Afrika had bereikt, hetgeen ook tijdens de gesprekken met Columbus aan hem is medegedeeld. Kortom João II weigert financiële middelen uit te trekken voor een plan waarin hij niets ziet.

Er melden zich meer kandidaten voor verkenning van ver in het westen gelegen gebieden, zonder dat zij tegenover de kroon dezelfde pretenties hebben als Columbus. Een van hen is de Vlaming Ferdinand van Olmen, wonend op het Azoren-eiland Terceira, die in Portugal Fernão Dulmo wordt genoemd. Zijn plan doet niet voor dat van Columbus onder, hetgeen blijkt uit de koninklijke kaart van 3 maart 1486, waarop de op zijn kosten te ontdekken gebieden zijn aangegeven. Op deze kaart is sprake van: `uma grande ilha ou ilhas, ou terra firme por costa, que se presume ser a ilha das Sete Cidades.’ Uit het citaat blijkt dat het denkbeeld van het legendarische `Eiland van de Zeven Steden’ nog steeds bestaat, maar ook dat niet uitgesloten wordt dat vasteland (‘terra firma por costa’), niet zijnde Azië, ontdekt wordt. De verwachting dat er wellicht een onbekend continent aan de andere kant van de Atlantische Oceaan ligt, sluit aan bij de overtuiging van vooral de bewoners van Madeira en de Azoren. Deze steunt niet meer op legenden, maar op de beweringen van twee of drie generaties zeelieden die zeggen land te hebben waargenomen, of ver naar het westen vogels te hebben gezien. Bovendien spoelen er op Madeira en de Azoren met westenwinden soms bewerkte stukken hout aan. Dit sterkt de bewoners in hun overtuiging. Dulmo zal capitão worden van de landen die hij mocht ontdekken `met alle inkomsten en rechten,’ met inbegrip van de `strafrechtspraak met de macht tot veroordeling tot de wurgpaal en het opleggen van alle andere straffen.’ Dulmo neemt als partner en co-kapitein João Afonso do Estreito van Madeira. Zij worden het eens over een verdeling van de kosten en zijn van plan in maart 1487 van Terceira te vertrekken. Ieder van hen zal het bevel voeren over een karveel en gedurende de eerste veertig dagen zal Dulmo de expeditie leiden; daarna zal João Afonso het commando overnemen voor de zes maanden die de reis verondersteld wordt te duren. João Afonso zal capitão worden van de gebieden die ontdekt zullen worden gedurende de tijd dat hij de expeditie leidt.

Over deze expeditie is verder niets bekend; wellicht is zij nooit volgens plan uitgevoerd. In juni 1487 bevindt Dulmo zich nog steeds op Terceira. Peres ziet in de expeditie van Dulmo een pre-Columbiaanse reis en het niet doorgaan daarvan noemt hij een gemiste kans Amerika te ontdekken vijf jaar voor Columbus dat deed. Diffie lijkt de betiteling pre-Columbiaanse reis overdreven, maar uit Dulmo’s initiatief leidt hij wel af dat wat Columbus aan João II en aan Ferdinand en Isabella heeft gevraagd in hoge mate overeenkomt met de plannen van andere ontdekkers in Portugal. Het plan van Fernão Dulmo doet niet onder voor dat van Columbus; helaas heeft hij door omstandigheden dit niet kunnen uitvoeren.’ Ten tijde van de afwijzing van Columbus’ plan is er sprake van nog een ander initiatief. Fernão Domingos do Arco wordt in juni 1484 beloofd dat hij zal worden aangesteld als capitão van een eiland dat hij zich voorstelt in het westen te ontdekken, `nadat het bedoelde eiland gevonden is.’

Columbus verlaat, na de afwijzing van zijn plan door João II, midden 1485, met zijn zoontje Diego, teleurgesteld Portugal. Hij vertrekt, om zijn schuldeisers te ontlopen, in het geheim en vestigt zich in Spanje met het oogmerk koning Ferdinand en koningin Isabella voor zijn plan te winnen. Dat wordt in studie genomen en Columbus wordt op 1 mei 1486 zelfs door koningin Isabella in audiëntie ontvangen. Als hij in 1488 een uiteindelijke afwijzing van zijn voorstellen door de Reyes Católicos vreest en de missie van zijn broer Bartolomeo naar het hof van de Engelse koning Henry VII en naar dat van de Franse koning Charles VIII op een mislukking zijn uitgelopen, vraagt hij koning João II om een vrijgeleide, opdat hij ongehinderd door juridische acties van zijn schuldeisers, zich opnieuw tot de koning van Portugal kan wenden. Omdat João II schijnt te hebben laten doorschemeren dat hij niet afkerig is van een nieuwe ontmoeting, reist Columbus naar Lissabon. João II ziet echter af van de audiën-tie na de triomfantelijke terugkeer van Bartolomeu Dias eind 1488. Columbus is getuige van Dias’ terugkeer. Dit blijkt uit enkele aante-keningen die hij heeft gemaakt in twee boeken die hij op dat moment aan het bestuderen is: Imago Mundi van Pierre d’Ailly en de Historia rerum ubique gestarum van paus Pius II.

Dias oogst overigens van João II niet de dank die verwacht mag worden. Ook van een beloning die hij voor zijn bijzondere prestatie zou hebben gekregen, is niets bekend. Diffie schrijft in dit verband: Er is net zo weinig geboekstaafd over de ontvangst van Dias bij zijn terugkeer als over zijn reis. Hij is waarschijnlijk met minder eer-bewijzen ontvangen dan Diogo Cão zijn deelachtig geworden. Het jaargeld van 12.000 reais dat de koning hem geeft uit de opbreng-sten van de Casa da Guiné is een bescheiden beloning voor een man die een van de belangrijkste geografische ontdekkingsreizen die ooit zijn ondernomen, heeft gemaakt. João II toont ook niet veel belangstelling voor Dias’ prestatie. Hij stelt evenmin alles in het werk een andere expeditie uit te zenden. De volgende reis van grote betekenis zal eerst negen jaar later door Vasco da Gama ondernomen worden.

In 1490 ontvangt Cristóbal Colón, zoals hij in Spanje heet, zijn eerste afwijzing van het Spaanse hof. Na een tweede afwijzing gevolgd door een nieuwe audiëntie bij Isabella in 1491 weet hij, op voorspraak van Luis de Santágel, toch haar instemming en uiteinde-lijk ook die van koning Ferdinand te verwerven. Op 2 januari 1492 is Granada, de laatste moslimstad in Spanje, ingenomen, nadat sultan Boabdil, om bloedvergieten en verwoesting te voorkomen en een vrije aftocht van de Moorse bevolking te verzekeren, de sleutels van de vesting persoonlijk in handen van Isabella heeft gelegd. De Reyes Católicos zien zich na beëindiging van de oorlog voor het probleem gesteld dat vele jonge edelen (hidalgo’s) met land beloond willen worden, als vergoeding voor bewezen diensten. Omdat de Spaanse kroon over onvoldoende land beschikt om iedereen tevreden te stellen, betoogt Santágel dat het zaak is nieuw land te ontdekken. Hierin voorziet Colóns plan. Hij vertrekt op 3 augustus 1492 voor zijn eerste oversteek met drie schepen: de Santa Maria, de Pinta en de Niña uit de Andalusische havenstad Palos.

Tot dan toe hebben de gebeurtenissen João II in het gelijk gesteld. Bartolomeu Dias heeft in 1488 de zeeweg naar Indië ontdekt en vervolgens heeft de koning – aldus Peres (zie deel II, pag. 87/88) – een zeer verhelderende rapportage over de zeevaart in de Indische Oceaan ontvangen van Pero de Covilhã* (zie deel II, pag. 199 e.v. en deel VI, pag. 213).

Als Covilhã en Paiva een jaar na hun vertrek uit Portugal in de zomer van 1488 in Aden arriveren (zie deel II, pag. 203), komt een Ethiopische priester, Lucas Marcos genaamd, vanuit Rome in Lissabon aan. João II voorziet hem van diverse brieven voor Preste Joam, waarin hij tot uitdrukking brengt `zijn wens vriendschap met hem te sluiten’ en hem laat weten `dat hij de gehele kust van Afrika en Ethiopië heeft laten onderzoeken.’ Door het schrijven van deze brieven hoopt João II in nauwer contact met Ethiopië te geraken.

Nadat Columbus enige eilanden van de Kleine Antillen heeft ontdekt, keert hij begin maart 1493, met twee van de drie hem door de Reyes Católicos ter beschikking gestelde karvelen terug. In die tijd maakt João II zich ook op, langs maritieme weg commerciële betrekkingen met het Oosten aan te gaan, Waarom Columbus, na zijn terugkeer van zijn eerste reis naar Amerika eerst naar Portugal komt, is niet bekend. Door zware stormen hebben zijn schepen het contact met elkaar verloren en als Columbus, varend op de Niña, op 4 maart Cabo da Roca, het meest westelijke punt van Portugal en van Europa, in het zicht krijgt, zou hij de Taag opgevaren zijn, om

zijn door de stormen gescheurde zeilen te vervangen. Was de Niña nu echt zo gehavend, dat hij niet kon doorvaren naar zijn opdrachtgevers, of wilde hij vooral koning João II tonen dat deze in 1484, toen hij zijn plan als onrealistisch verwierp, ongelijk had. De haven van Restello bij Lissabon, waar Columbus wil ankeren, wordt bewaakt door een Portugees oorlogsschip (de São Cristovão?), onder bevel van Bartolomeu Dias (de ontdekkingsreiziger?). Deze vraagt de kapitein van het Spaanse karveel aan boord van het oorlogsschip zijn papieren aan de kapitein te tonen. Columbus weigert dit en zegt dat hij als Admiraal van de Oceaanzee, een eervolle ontvangst verwacht. Als Dias, nadat hij aan boord van de Niña Columbus’ papieren heeft ingezien, het incident aan zijn kapitein rapporteert, bereidt deze Columbus alsnog een ceremonië-le ontvangst, met trompetten, trommels en pijpen. Ondertussen vertaalt Dias een brief van Columbus aan koning João. De vorst bevindt zich, wegens de pest die Lissabon teistert, in het klooster Val do Paraiso, bij Santarém, op enige afstand van de Taag. De brief, die verloren is gegaan, leidt ertoe dat de koning opdracht geeft de Niña te repareren en de bemanning alles te geven waar-aan zij behoefte heeft. Columbus zelf wordt door João uitgenodigd en is gedurende drie dagen zijn geëerde gast, De koning spreekt enige keren met hem; de meeste tijd zonder dat anderen daarbij aanwezig zijn. Portugese bronnen vermelden dat de hovelingen, die opdracht hebben gekregen het Columbus in alle opzichten naar zijn zin te maken, zich zo ergeren aan zijn triomfalistisch gedrag en aan zijn snoeverijen dat zij de koning voorstellen hem uit de weg te ruimen. Maar dat wijst de koning van de hand. `Godvrezend vorst als hij is, betoont hij hem juist eer en welwillendheid en laat hem dan vertrekken.’

* Diffie heeft minder waardering voor Pero de Covilhã dan blijkt uit deel II van dit werk. Hij laat weten dat Covilhã, in tegenstelling tot Paiva, een avonturier is, die is opgegroeid in Spanje in het huis van Ponce de León en die gehard is in de knokpartijen in de straten van Sevilla. Dat hij een veteraan is uit de oorlo-gen met Castilië (hij heeft deelgenomen aan de Slag bij Toro). Voorts vermeldt Diffie nog dat Covilhã Afonso V vergezeld heeft naar het hof van Louis IX van Frankrijk en naar dat van de hertog van Bourgondië. (Kennelijk heeft Afonso V al snel Covilhã’s niet geringe bekwaamheden ontdekt-A.v.W.).

________________

Hoe João II op de mededelingen van Columbus heeft gereageerd en wat de directe politieke gevolgen van de gesprekken zijn geweest, zijn onderwerpen van speculatie. Uit de kronieken van Rui de Pina en João de Barros wordt afgeleid dat de koning sterk afwijzend reageert op Columbus’ pretenties. Maar aangezien de Indianen die Columbus meegebracht heeft duidelijk verschillen van de zwarten uit Guinée, verkeert João II in dubio. Barros zegt dat João `erg verslagen was te zien dat de mensen die met hem kwamen geen zwart kroeshaar hadden als die uit Guinée, maar eerder de kleur haar hadden van mensen uit Indië’ Columbus zal zonder twijfel vol overtuiging naar voren hebben gebracht dat hij Cipango, een eiland aan het begin van de fabelachtig rijke streken van het Oosten, werkelijk heeft bereikt. Hij vervolgt: de koning, zich bewust van de ligging van Cipango, moet hebben gesteld dat het ontdekte gebied, bij toepassing van het Verdrag van Alcáçovas uit 1479, aan de Portugese kroon behoort, omdat het – hoewel ver naar het Oosten gelegen – volgens de kaarten uit die tijd, ten zuiden van de Canarische eilanden ligt. Toen Portugal en Castilië in 1479 overeenkwamen dat landen ten zuiden van deze eilanden aan Portugal zouden toevallen, dacht men slechts aan Guinée. Als João stelt dat de afspraak ook geldt voor verre oostelijke gebieden, neemt hij een voorschot op een nog met Spanje te voeren discussie. Het ligt voor de hand dat João II, na zijn aanspraken onderstreept te hebben, weigert daarover nog verder met Columbus te discussiëren. Hij zal verklaard hebben dat het vraagstuk van de soevereiniteit opgelost dient te worden in onderhandelingen tussen de katholieke monarchen van Spanje en Portugal. De koning zou gedreigd hebben onmiddellijk een armada, onder Dom Francisco de Almeida (een gevreesde naam in Spanje, omdat hij zich in 1492 in dienst van de Reyes Católicos heeft onderscheiden voor Granada) uit te zenden, om de door Columbus ontdekte landen voor Portugal in bezit te nemen. Ferdinand en Isabella laten een protest horen tegen de Portugese houding, maar daar zij liever de nieuw ontdekte gebieden ongestoord verder laten verkennen dan in oorlog te geraken met Portugal, stellen zij onderhandelingen tussen beide landen voor.

In de onderhandelingen die nu beginnen en waarin beide naties in bedekte termen met oorlog dreigen, maakt João II eerst aanspraak op al het land ten zuiden van een van het oosten naar het westen getrokken lijn vanaf de Canarische eilanden, waarbij slechts aan Spanje worden gelaten de gebieden ten noorden van deze lijn. Een ambassadeur, Rui de Sandi, wordt naar Barcelona gezonden, waar Ferdinand en Isabella op dat moment verblijven. Voor hij Barcelona bereikt is een Spaanse ambassadeur, Lopo de Herrera, vertrokken naar Portugal, om daar duidelijk te maken dat Spanje nu aanspraak maakt op de oceaan ten noorden en ten zuiden van de Canarische eilanden, met uitzondering van dat deel dat in het Verdrag van Alcáçovas is gedefinieerd als `onder de Canarische eilanden tot Guinée.’ Spanje, dat bij dit verdrag alles verloren heeft met uitzon-dering van de Canarische eilanden, maakt nu aanspraak op een uitgestrekte oceaan met onbekende mogelijkheden. Het is noodza-kelijk de Portugese en de Spaanse invloedssferen op korte termijn opnieuw vast te stellen. Er worden nieuwe ambassadeurs uitgewis-seld, maar Spanje wenst zonder vertraging zijn aanspraak voor te leggen aan de belangrijkste internationale autoriteit, de Heilige Stoel. Omdat het Verdrag van Alcáçovas in 1481 door de paus is bekrachtigd, kan alleen hij de nieuwe status van beide rivalen vaststellen. De Spaanse paus Alexander VI (Rodrigo Borja) zal de Reyes Católicos op hun wenken bedienen.

Het eerste nieuws van Columbus’ ontdekking bereikt Rome op 11 april 1493 vanuit Lissabon, een week voordat Columbus zelf in Barcelona arriveert. Bernardino de Carvajal, sedert 1484 de Spaanse ambassadeur bij de Heilige Stoel, brengt het nieuws officieel ter kennis van het Vaticaan, nog vóór de uitgifte van de bul Inter caetera, gedateerd 3 mei 1493. In deze bul wijst de paus aan de Reyes Católicos de ontdekte en te ontdekken gebieden toe, voor zover deze niet in het bezit zijn van een andere christelijke mogendheid. Portugals verworven rechten worden beschermd door de verklaring dat `geen recht verleend aan welke christelijke vorst dan ook geacht wordt te zijn of te worden ingetrokken.’ Deze vage verdeling voldoet Spanje noch Portugal. Er zijn geen duidelijke grenzen in de Atlantische Oceaan tussen de aanspraken van de twee naties getrokken. In de tweede bul, ook beginnend met de woorden Inter caetera, uitgegeven in juni 1493, maar geantidateerd 4 mei 1493, wordt de eerste bul gepreciseerd, waarbij een funda-mentele verandering in de verdeling van de territoria wordt aange-bracht. Er wordt een lijn in getrokken van pool tot pool op honderd léguas (320 zeemijl) ten westen van `los Azores y Cabo Verde.’ Aan Spanje komen alle ontdekte en onontdekte landen `versus occidentem et meridiem’ (naar het westen en zuiden). Portugal, dat in de aan Ferdinand en Isabella gerichte bul niet wordt genoemd, vallen kennelijk de gebieden ten oosten van de meridiaan toe. De ligging daarvan is evenwel niet exact bepaald; Cabo Verde en de Azoren liggen niet minder dan dertien graden uit elkaar en de Kaapverdische eilanden en de Azoren nog altijd vijf. Daarom is de bul niet toepasbaar. Bovendien legt de bul Spanje beperkingen op die in de eerste Inter caetera niet voorkomen. Een interessante vraag is wie deze, niet in het belang van Spanje zijnde beperkingen, heeft veroorzaakt. Er is wel gesuggereerd dat Pedro da Silva, de Portugese gezant bij de Heilige Stoel, die stelling heeft genomen tegen de vage bewoordingen van de eerste bul, de inspirator daar-van is geweest.

Spanje en Portugal zetten ondertussen hun onderhandelingen, waarvan de bijzonderheden helaas verloren zijn geraakt, voort. Spanje, zoekend naar middelen om zijn aanspraken nog meer kracht bij te zetten, oefent druk uit op de paus zich duidelijker uit te spreken ten gunste van Spanje, Deze druk leidt tot de bul Piis fidelium, gedateerd 25 juli 1493, die slechts de inhoud van de vorige bullen bevestigt, maar op 26 september 1493 komt de paus in zijn bul Dudum siquidem in vergaande mate aan de Spaanse verlan-gens tegemoet. Deze bul bevestigt de bul Inter caetera van 3 mei en breidt de betekenis daarvan uit, omdat hij slaat op ieder door Spanje ontdekt land in het westen en zelfs in de oostelijke streken van de `Indies,’ mits zij zeilend naar het zuiden of naar het westen zijn ontdekt. Alle andere kronen (bedoeld is Portugal) worden uitgesloten van scheepvaart, visvangst, of ontdekking zonder toestemming van Spanje. Deze laatste bul herroept zelfs eerder aan Portugal gegeven pauselijke instemming met aanspraken op nog niet in deze streken in bezit genomen gebieden. Door de pauselijke uitspraken zou Portugal slechts aanspraak kunnen maken op even-tueel gebied (eilanden) tussen de kust van Afrika en de meridiaan honderd leguas ten westen van de Azoren of de Kaapverdische eilanden. Spanje heeft klaarblijkelijk de situatie met betrekking tot het bezit van nieuwe ontdekkingen weten om te draaien. Ook in een ander opzicht komt Alexander VI aan de wensen van het Katholieke Koningspaar tegemoet. In juli 1493 verleent hij met zijn bul Eximiae devotionis de Reyes Católicos met terugwerkende kracht (de bul is gedateerd 3 mei 1493) ten aanzien van Afrika de privileges die reeds verleend zijn aan de kroon van Portugal. João II, die zich vanzelfsprekend niet kan verenigen met de pauselijke uitspraken, wendt voor deze niet te begrijpen. In onderhandelingen waarin hij duidelijk maakt dat hij niet zal terugschrikken voor een oorlog om zijn aanspraken kracht bij te zetten, dwingt hij Spanje tot het Verdrag van Tordesillas van 7 juni 1494. In dit diplomatieke akkoord verdelen Spanje en Portugal de `nog te ontdekken wereld,’ door de demarcatielijn te bepalen op 370 léguas (1.184 zeemijl) ten westen van de Kaapverdische eilanden en niet op 100 léguas daarvan. Al het gebied dat ieder van beide landen zal ontdekken in de invloeds-sfeer van de ander zal moeten worden afgestaan. Het juiste verloop van de demarcatielijn zal worden vastgesteld door een commissie van vooraanstaande loodsen, astrologen en zeevaarders van de twee naties. De commissie zal binnen tien maanden in twee karvelen naar het westen zeilen, totdat zij op land zal stuiten of het verloop van de lijn op zee heeft vastgesteld. Omdat de toenmalige methoden voor het vaststellen van de lengtegraad ondeugdelijk zijn, wordt de voorgestelde afbakening eerst uitgesteld en daarna opge-geven. De twee naties hebben tot 1777 over de kwestie gesteggeld.

Waarschijnlijk denken de Reyes Católicos goed af te zijn met de verschuiving van de demarcatielijn naar het westen, omdat zij zee in het Westen prijsgeven voor land in het Oosten. João II heeft echter een geniale zet gedaan. De heerschappij over de westelijke wateren van het zuiden van de Atlantische Oceaan is van eminent belang voor de vaart op Cabo da Boa Esperança en voor de Carreira da India. Bovendien is aan de kim in het westen van de Atlantische Oceaan de kustlijn van een vreemd gebied (Brazilië) waargenomen, dat nu op de aan Portugal komende helft van de aardbol ligt. Andere voordelen van het Verdrag van Tordesillas zijn, dat het de vrije hand krijgt in Azië en dat Spanje ook afziet van zijn oude aanspraken op Afrika. Dit geldt niet alleen voor Guinée, maar ook voor het koninkrijk Fez, twee gebieden die commercieel nauw samenhangen. Het Verdrag is ook nog in ander opzicht historisch: twee naties hebben over zeer belangrijke zaken overeenstemming bereikt buiten de Heilige Stoel om. Daarbij hebben zij de pauselijke bullen terzijde geschoven. De overeenstemming met Spanje over de verdeling van de invloedssferen maakt de weg vrij voor de eerste expeditie naar Indië. João II geeft opdracht tot de voorbereiding daarvan, maar hij zal het uitzeilen van de expeditie niet meer zelf meemaken.

12.0 Stokkende maritieme expansie?