De Barreto-Homem expeditie (1569-1575). De Swahilikust

Deel 14 Index

Hoofdstuk 2.

De Swahilikust:

2.1. De Barreto-Homem expeditie (1569-1575)

Geschreven door Arnold van Wickeren

In 1568 weet Francisco Barreto, gouverneur-generaal ven de Estado da India in de jaren 1555-1558 en later bevelhebber van de galeien van Portugal, de vijftienjarige koning Sebastião enthousiast te maken voor zijn plan de extreme rijke goudmijnen van Monomotapa te veroveren. Barreto vraagt Dom Sebastião hem te benoemen tot aanvoerder van de expeditie die grote rijkdommen zal verwerven, evenals de Spaanse conquistadores in Zuid-Amerika.

Theologen en juristen buigen zich over de vraag of sprake kan zijn van een rechtvaardige oorlog. Het antwoord is snel gevonden; de monomotapa heeft niet alleen opdracht gegeven enige vreedzame Portugese handelaren te beroven en te vermoorden, maar hij heeft ook de jezuïet Dom Gonçalo da Silveira, die door de onderkoning in Goa naar Monomotapa was gezonden als ambassadeur van de Portugese Kroon en om er het evangelie te verkondigen, laten doden. De vice-rei had het volste recht missionarissen naar Monomotapa te zenden, omdat de paus, in een reeks bullen, de koningen van Portugal heeft toegestaan handel te drijven met al de koninkrijken van Cabo Não tot Indië, op voorwaarde dat Portugal in al deze koninkrijken het evangelie zou verkondigen. De koning van Portugal is door de moord op zijn ambassadeur zwaar beledigd en hij is mitsdien gerechtigd daarvoor compensatie af te dwingen in de vorm van goud. Het buit te maken goud dient ook ter bestrijding van de kosten van de expeditie.

A.J. Wills merkt op dat het bericht over de marteldood van de jezuïet Silveira in Portugal grote geestdrift wekt voor missiewerk onder de Shona. In de volgende jaren arriveren veel priesters, de meeste dominicanen, in het land om er het geloof te verkondigen. Sommige missionarissen boeken enig succes, maar dit blijkt niet blijvend te zijn. Veel missionarissen raken daardoor ontmoedigd en willen naar Portugal terugkeren. In 1605 zal een koninklijk decreet dominicanen verbieden naar Europa terug te keren, in de hoop dat dit verbod ‘hun ijver zal vergroten.’

In maart 1569 benoemt Dom Sebastião Francisco Barreto formeel tot capitão-mór van de expeditie, tot ‘Veroveraar van de Mijnen’’ en tot capitão van het fort op het eiland Moçambique. Zijn salaris wordt vastgesteld op 6.000 reais per jaar en gaat in zodra hij Moçambique bereikt, ofschoon hij eerder voorschotten mag opnemen. Zijn gezag strekt zich uit over de kusten van Sofala, Moçambique en Malindi, waar factors en kapiteins opdracht ontvangen de expeditie van Francisco Barreto behulpzaam te zijn. Barreto dient al het ontvangen goud in een apart boek te verantwoorden. Het goud wordt verdeeld in achttien gelijke delen; negen daarvan zijn voor de koning, drie voor Barreto en de resterende zes worden verdeeld over de leden van de expeditie. Naar verluid zouden vooral de mijnen in Manica veel goud opbrengen. Er wordt zelfs al een mijnopzichter aangesteld.

Aangetrokken door de te verwachte rijke beloning, scharen manschappen en edelen zich onder Barreto’s banier. Het vlaggenschip zal 600 gewapende mannen, met inbegrip van 30 edelen en 200 dienaren van de koning, vervoeren. Aan de expeditie nemen ook deel 100 moorse stalknechten. Zij zullen zorgdragen voor de paarden, die uit Arabië zullen worden aangevoerd. Francisco de Monclaro s.j., Barreto’s biechtvader en raadgever, beschrijft de expeditie als de meest briljante campagne die ooit uit Lissabon vertrokken is. Velen hebben zich, begerig naar het verwerven van rijkdom en eer, gemeld voor de expeditie naar Zuidoost-Afrika. De drie schepen zeilen in april 1569 de Taag af, daarbij de verschillende kerken die gepasseerd worden met saluutschoten groetend. Hierbij barst een van de kanonnen uit elkaar, waarbij een metaalsplinter in Barreto’s hoed terechtkomt, wat door enigen als een slecht voorteken wordt beschouwd. Na een paar dagen wordt ontdekt dat een van de schepen een gebroken mast heeft. Het keert terug; de twee andere schepen zeilen, van elkaar gescheiden, de evenaar over in een storm. Het vlaggenschip overwintert in Brazilië. Het enige schip dat in 1569 Moçambique bereikt, is dat onder leiding van Vasco Fernandes Homem. Het komt in augustus in Moçambique aan. Zoals gezegd heeft capitão Pedro Barreto Rolim de komst van de expeditie niet afgewacht; hij is woedend naar Portugal vertrokken. Prompt begint Homem de volgende fase van de expeditie te organiseren.

Francisco Barreto komt in mei 1570 in Moçambique aan. De voorbereidingen voor de expeditie blijken al een heel eind op streek te zijn en ondanks dat het derde schip nog niet is gearriveerd, is de Portugese strijdmacht zo sterk dat zowel Homem als de jezuïeten er bij Barreto op aandringen de gunstige moesson direct te benutten voor de eerste etappe langs de kust naar het noorden. Barreto’s geestdrift voor de expeditie naar het binnenland is echter bekoeld en hij oppert verschillende mogelijkheden om hieraan te ontkomen. Hij betoogt dat er nog te weinig voorraden voor de onderneming zijn aangevoerd en dat hij op een volgende vloot uit Portugal moet wachten. Hij wil eerst een tocht langs de kust ondernemen om bij enige koningen achterstallige schatting te innen en hij wil het eiland Pate kastijden, omdat burgers van Pate Portugese kooplieden hebben lastiggevallen en hij wil ook voorraden levensmiddelen verzamelen. Monclaro s.j., die door Barreto geconsulteerd dient te worden, oppert het idee de Comoren eilanden te veroveren, omdat dit zeer voordelig voor de Portugese Kroon is. Begin oktober zendt Barreto Homem met 300 soldaten in een te zwaar beladen schip naar het noorden, terwijl hij na het verzamelen van de nodige pangaios enige weken later volgt. Monclaro is zo verrukt over de Swahilikust dat hij zich kan voorstellen dat daar in de buurt het Aards Paradijs heeft gelegen. Hij vervolgt: ‘maar het land en het klimaat behoren tot de slechtste ter wereld en zijn alleen geschikt voor zulke barbaarse inwoners als de kafirs. Kilwa blijkt zich niet te hebben hersteld van de verwoesting van de stad door de Portugezen in 1505. De stad maakt een vervallen indruk, maar de inwoners handelen met bewoners van het vasteland in ivoor, dat zij aan de Portugezen verkopen, en in honing en bijenwas. Barreto blijft acht dagen in Kilwa, waarvan de bewoners vriendelijk, maar bezorgd zijn. De sultan van Kilwa blijkt een zwarte te zijn.

De expeditie zeilt in pangaios naar het noorden. Mafia, een eiland dat grote hoeveelheden kokosvezel en pek voortbrengt en dat een factor van de Portugese Capitão da Costa onderhoudt, wordt bestuurd door een sjeik die een vazal is van de sultan van Vila. De vruchtbaarheid van Zanzibar en de gevarieerdheid van de producten die het eiland voortbrengt, zoals suiker en gember, vruchten van de arekapalm en bladeren van de betelstruik, maken grote indruk op de Portugezen en Barreto verklaart in een brief aan zijn koning dat Zanzibar het mooiste eiland is dat hij ooit heeft gezien. Op het eiland bevindt zich een ruïnestad groter dan Kilwa was. De Portugezen helpen de sultan bij het onderdrukken van een opstand tegen hem en uit dankbaarheid daarvoor hernieuwt hij niet alleen zijn bondgenootschap met de koning van Portugal, maar doneert ook zijn eiland formeel aan Portugal. Er wonen op Zanzibar al enige Portugezen en er is een kapel en een kapelaan. Bij de ingang van de haven van Mombaça neemt Barreto de fundamenten waar van het fort dat onderkoning Dom Pedro Mascarenhas in 1555 heeft willen laten bouwen, maar dat nimmer is voltooid.

Malindi blijkt zwaar te lijden te hebben van het opdringen van de zee, maar de stad mag zich verheugen in aanzienlijke commerciële activiteiten. De leden van de expeditie worden gastvrij ontvangen door de factor van de Capitão da Costa in Malindi. In het binnenland wonen de oorlogszuchtige Segeju, die zowel de melk als het bloed van hun vee drinken. Zij brengen hun koning. als bewijs van hun dapperheid, de voorhuid van hun in de strijd gedode vijanden. De inwoners van Malindi hebben hun veiligheid van hun geduchte buren afgekocht. Direct na Malindi bevindt zich de monding van een grote rivier – de Sabaki – die naar verluid zou ontspringen in het land van Preste Joam. In het verleden heeft een zekere João Freire een poging ondernomen de rivier op te zeilen, maar hij is al spoedig na zijn vertrek gedood. De expeditie bereikt vervolgens Lamu, een grote stad met een aantal stenen gebouwen die geregeerd wordt door een koningin die de Portugezen goed gezind is en dat – volgens Boxer – een bloedige vete met Pate heeft. Enige jaren geleden heeft de bevelhebber van enige Turkse galeien die Lamu aandeden, de koningin om de uitlevering gevraagd van enige Portugezen die in de stad waren, maar zij heeft dit geweigerd. De Turken hebben daarop verwoestingen aangericht en haar als gevangene naar een van hun schepen geleid. Zij is echter overboord gesprongen en is zwemmend ontsnapt. Barreto verleent de koningin, op instructie van Lissabon, diverse vrijheden en verschaft haar vrijgeleiden voor haar schepen. De expeditie zet haar reis voort en komt aan in Pate, een indrukwekkende stad met aanzienlijke handel met de Rode Zee, ondanks zijn miserabele haven, waaruit de zee zich bij laag tij drie léguas terugtrekt. De meeste burgers slaan voor de expeditie op de vlucht en laten het aan hun heerser en notabelen over vrede te sluiten met de bezoekers. De Portugezen laten zich afkopen en aanvaarden geld, kleding en levensmiddelen ter waarde van 12.000 cruzados.

De zes maanden die de expeditie nog verder treuzelt, kost het leven van honderd man die in Moçambique zijn achtergebleven. Barreto die nog steeds tegenzin demonstreert het Afrikaanse binnenland in te trekken, ontvangt voor zijn getreuzel en het veronachtzamen van zijn koninklijk regimento een terechtwijzing uit Lissabon. Als hij uit Indië bericht ontvangt dat Goa en Chaul een aanval te verduren hebben en Barreto om geschut en munitie vragen, doet hij zijn uiterste best aan het hulpverzoek tegemoet te komen. Hij besluit zelf naar Indië te gaan, omdat hij over geheime instructies beschikt zijn schepen, wapens en het gros van zijn manschappen in Indië in te zetten, als Portugese forten daar in een onhoudbare positie zouden komen te verkeren. Hij dient in dat geval een gedeelte van zijn expeditie in Moçambique te laten om de heidenen te bekeren en inlichtingen in te winnen over Monomotapa en hij dient zelf zo snel mogelijk naar de Swahilikust terug te keren.

Voordat Barreto kans heeft naar Indië te vertrekken, arriveert een eskader uit Portugal in Moçambique. Aan boord van het vlaggenschip bevindt zich Dom António de Noronha, die voor de tweede maal tot onderkoning van Portugees Indië is benoemd.. Hij brengt het nieuws mee dat koning Sebastião besloten heeft het Império Português do Oriente te verdelen in drie stukken: António Moniz Barreto gaat regeren over de Portugese bezittingen van Zuidoost-Indië tot in China; hijzelf regeert – als vice-rei – vanaf Cabo Guardafui tot en met Ceylon en Francisco Barreto gaat de Swahilikust besturen vanaf Cabo Correntes totaan Cabo Guardafui. De onderkoning overhandigt Barreto een koninklijke brief waarin hij wordt aangewezen als ‘Governador van Sofala en Moçambique, alsmede van de op Monomotapa te veroveren gebieden.” De koning verleent Barreto het gezag over de capitães van de forten en de kapiteins in de vloten die het gebied bezoeken. Hij is ook bevoegd te beslissen over straf- en civiele zaken, inclusief het opleggen van de doodstraf en het voeren van oorlog en het sluiten van vrede in naam van de koning van Portugal. Dom António roept een vergadering bijeen van de kapiteins en andere edellieden, leidinggevende ambtenaren, de jezuïeten en enige dominicanen. Hij kondigt hierin aan dat hij genoeg manschappen bij zich heeft om de Estado da India te ontzetten en dat hij daarom 200 man uit zijn vloot beschikbaar stelt om Barreto’s geslonken strijdmacht op peil te brengen. Hij geeft Barreto opdracht nu onverwijld naar Monomotapa te vertrekken, met welke opdracht de vergadering instemt. Vervolgens rijst de vraag welke route de expeditie naar Monomotapa zou moeten volgen. De jezuïeten bepleiten zoveel mogelijk in de voetstappen te treden van hun confrater Gonçalo de Silveira, die onlangs de plaatsen Sena en Tete heeft bezocht. Zij willen dat de expeditie Monomotapa tracht te bereiken via de Cuama (Zambezi). Barreto kondigt echter aan dat zijn koninklijk regimento hem opdraagt het grootst mogelijke gewicht toe te kennen aan het oordeel van pater Monclaro s.j. Handelaren met kennis van het binnenland verklaren dat het klimaat in de vallei van de Zambezi buitengewoon ongezond is en dat de expeditie ook rekening moet houden met tegenstand van de stam van de Mongas, voordat zij zelfs maar een voet heeft gezet in het land Monomotapa. Zij dringen erop aan dat de expeditie vertrekt vanuit Sofala, omdat dan een minimum aan ongezond laagland doorgetrokken behoeft te worden en de expeditie al spoedig de gezonde hooglanden van Chicanga, koning van Manica, zal bereiken. Omdat deze in oorlog is met Monomotapa zou hij weleens een waardevolle bondgenoot kunnen zijn. In de op het advies volgende discussie oppert Barreto nog een voordeel van de aanbevolen route. Voor het in Manica te verwerven goud kunnen paarden worden gekocht die tegen Monomotapa kunnen worden ingezet. Zelfs de jezuïeten laten zich nu overtuigen en de leden van Barreto’s adviesraad zetten eensgezind hun handtekening onder het akkoord. Maar de jezuïeten komen op andere gedachten en spoedig nadat Dom António zijn reis naar Indië heeft voortgezet, confronteren zij Barreto met een ultimatum; zij achten de sterkte van de expeditie voldoende voor een directe aanval op Monomotapa; vertrek uit Sofala zal leiden tot uitstel van de uiteindelijke verovering, wat ingaat tegen het geweten en niet in het belang van de koning is. Als Barreto niet de Cuama-route neemt, zullen zij zich terugtrekken. Barreto zwicht voor de druk en zijn adviseurs volgen hem in zijn fatale beslissing.

De expeditie, die meer dan duizend soldaten telt, verlaat 4 november 1571 Moçambique, in het karveel dat gewoonlijk wordt gebruikt voor de kustvaart op Inhambane, gevolgd door een sleep kleinere vaartuigen. De kleine schepen doen Angoche, Quizingo en Quelimane aan, waar enkele Portugezen wonen. In Luabo wordt overgestapt op rivierschepen en op 17 december bereikt de expeditie Sena, het belangrijkste centrum voor Portugese kooplieden die werkzaam zijn in de regio van de Cuama. De expeditieleden installeren zich naast het dorp Inhaparapara in hutten van gras, die worden beschermd door een aarden fort, gewijd aan São Marçal.

Sena ligt in gebied van Sumopango, een vazal van Monomotapa. Barreto zendt een gezant naar de hoogste chief, om de monomotapa te vragen een ambassadeur te zenden om met de Portugese commandant te onderhandelen. Vasco Fernandes Homem meldt zich aan om het gezantschap te leiden, maar hiervoor wordt een lokale handelaar, Miguel Bernardes, gekozen. Terwijl op het resultaat van de missie wordt gewacht, worden mannen en paarden ziek en sterven. Omdat men in die tijd nog niets weet van ziekten die door muskieten en tseetseevliegen worden verspreid en men haakt naar het ondernemen van een plaatselijke kruistocht, weten de jezuïeten Barreto ervan te overtuigen dat de lokale moslims vergif hebben verspreid. De soldaten zien uit naar een militaire campagne, waarbij hen de rijkdommen van handelaren in handen zouden kunnen vallen. Een plaatselijke inwoner verstrekt, onder folteringen, de Portugezen de antwoorden die zij willen horen. Daarna overvallen de Portugezen een nabijgelegen moslimdorp dat uit verspreid liggende huizen bestaat. Velen mannen worden direct met het zwaard gedood, maar zeventien leiders van de moslimgemeenschap worden gevangengenomen. Dagelijks worden er twee van hen op bijzondere wijze ter dood gebracht. Enige worden gespietst, anderen uit elkaar getrokken door naar elkaar toe gebogen bomen. Een paar worden met kleine bijlen opengehakt, voor de loop van een kanon gebonden, of dienen als oefenschijf voor haakbusschutters en een die beweert christen te zijn, wordt uit mededogen opgehangen. Van de buit vinden 15.000 miticais hun weg naar de schatkist van de koning.

Nadat het gezantschap naar de monomotapa is teruggekeerd, breekt de expeditie uiteindelijk op 19 juli 1572 op en verlaat Sena. Zij bestaat uit 650 haakbusschutters en musketiers, verdeeld in vier compagnieën. Een vijfde compagnie bestaande uit inwoners van Sena. Zij beschikken over dertig ossenwagens, tien paarden, acht apen en vijf kamelen. Terwijl de troepen te voet optrekken, vaart een sleep van boten, geladen met voorraden, kruit en handelswaren de rivier op. Barreto draagt bij het paardrijden bijna altijd zijn maliënkolder. Er wordt niet meer dan acht kilometer per dag afgelegd. Het duurt een maand voordat de expeditie de grenzen van het gebied van de Mongas bereikt. Hier laat Barreto tachtig zieken op een eilandje achter. Hun staan 200 gidsen en dragers van chief Chombe, ter beschikking. Chombe, wiens gebied aan de overkant van de Cuama ligt, is de Portugezen goed gezind. Barreto vaart in westelijke richting een rivier op; waarschijnlijk is dat de Ruenya. Na twee dagen zendt Barreto dertig zieken terug naar de andere zieken, vergezeld van een aantal fittere soldaten. Op de derde dag, als de expeditie zich op een met gras en riet bedekte vlakte bevindt, wordt zij aangevallen door een menigte van tien- of twaalfduizend Monga-krijgers, die in een sikkelvormige formatie op de Portugezen afstormen. Twee kanonnen en andere vuurwapens drijven de aanvallers op de vlucht. De stoet nadert het dorp van chief Capote; hij verzamelt de krijgers die opnieuw in een halvemaanvormige formatie aanvallen en twee Portugezen doden en 25 anderen verwonden, voordat zij verdreven kunnen worden. De expeditie verovert het dorp, waar drie dagen rust wordt gehouden. Tijdens de rustperiode worden meer blanken ziek en sterven. De Mongas vallen opnieuw aan en wel met 16.000 man, als we Monclaro mogen geloven. Voor de massa uit loopt een tovenaar; hij zwaait met een kalebas, met krachtige medicijnen die zijn stamgenoten onkwetsbaar zou maken voor de kogels van hun vijanden. De tovenaar is een van de eersten die sneuvelt. Er volgen vier aanvallen. Vier stuks lichte artillerie, geplaatst op ossenwagens, houden de stamleden op afstand en Monclaro schat, als zij om vrede smeken, dat zij in totaal 4.000 doden te betreuren hebben.

Als dit verzoek wordt overgebracht is Barreto zijn manschappen aan het monsteren; het waarnemen van een kameel leidt tot hernieuwd alarm en wanhoop, maar de volgende dag worden de Portugezen in een ander dorp geschenken aangeboden: een pingo goud, wegende 40 cruzados, enige kleine klompjes goud, een paar machiras en twee slagtanden. De volgende dag worden nog 50 koeien en 50 schapen in ontvangst genomen. Barreto reageert op de geschenken met het aanbieden van een schoffel als teken van vrede. Maar de expeditie kan niet worden voortgezet. Zij is niet verder gekomen dan 80 kilometer van de Cuama en het aantal zieken en gewonden bedraagt 120; en iedere dag sterven twee of drie man. Het land is, nadat de Ruenya verlaten is, droog en onvruchtbaar en er is een groot tekort aan water en voedsel. Volgens Homem zijn ook de militaire vooruitzichten weinig rooskleurig: als 16.000 Mongas 40 Portugezen hebben weten te verwonden, wat valt dan te verwachten van een ontmoeting met het leger van de monomotapa, die naar verluidt niet minder dan 100.000 krijgers in het veld kan brengen? De expeditie trekt dus terug. Boten brengen het grootste deel van de troepen naar de overkant van de Rio Cuama, waar de mannen gevrijwaard zijn van aanvallen en waar zij langzaam naar Sena trekken. Barreto zakt de rivier af in een kano, na instructies te hebben gegeven aan Homem, die herstellende is van een verwonding die hij heeft opgelopen in een recent gevecht, waarbij hij de Portugese eer ten zuidwesten van de Cuama verdedigd heeft. Homem is bepaald geen doetje; Hij brand dorpen plat die de Portugese heerschappij niet erkennen en verwerft het gebied van Chombe. Hij is op 26 oktober 1572 terug in Sena.

Als Barreto in Sena terugkeert, blijkt daar een ambassadeur uit Monomotapa op hem te wachten. De ambassadeur die enige gouden armbanden draagt, laat weten dat de Portugese gezant naar zijn land gestorven is en hij biedt vrede aan. Barreto verlangt dat de monomotapa de moslims zijn land uitgooit, dat hij de jezuïeten toelaat en het christendom beschermt; en voorts, dat hij vele goudmijnen overdraagt aan de Portugezen. Om het antwoord van de monomotapa op deze eisen te verkrijgen, benoemt Barreto Francisco de Magalhães tot ambassadeur, die de gezant van Monomotapa op zijn terugreis zal vergezellen. Op een zitting van de adviesraad, die wordt bijgewoond door dertig officieren, onder wie Monteclaro en andere geestelijken, wordt besloten terug te keren tot de oorspronkelijke afspraak: Monomatapa binnen te vallen via Manica. Barreto verklaart dat hij in Moçambique kleding moet zien te vinden om de uitgaven voor de volgende campagne te kunnen betalen. Hij verlaat Sena op 4 december 1572, vergezeld van Monclaro, zijn persoonlijke dienaren en een stoet lijfwachten. Homem blijft achter als bevelhebber van ongeveer 400 Portugezen.

Bij zijn eerdere aankomst in Moçambique heeft Barreto tot commandant van het Castelo de São Sebastião benoemd António Pereira Brandão, die wegens het begaan van een misdaad in de Molukken naar Afrika is verbannen. Maar als de capitão zich in het binnenland bevindt, zendt Brandão lasterlijke brieven over Barreto naar Lissabon, in de hoop diens functie te kunnen bemachtigen. De originele brieven zijn Barreto in handen gevallen, die daarop het bevel over de expeditie aan Homem heeft gegeven. Als Barreto op het eiland terugkeert, confronteert hij Brandão met de door hem geschreven brieven, maar – volgens Danvers – drukt hij zijn spijt uit over de brieven en ontheft Brandão – na overleg met Lourenço Godinho – van zijn functie als commandant van Moçambique. Brandão ontloopt zijn verdiende straf, omdat Barreto hem vergiffenis schenkt. Terwijl zich het voorgaande afspeelt, arriveert het schip dat jaarlijks kleding uit Indië aanvoert, waarmee Barreto’s materiële zorgen zijn verdwenen.

Monclaro, die nog steeds grote moeite heeft met het aanvaarden van de beslissing via Manica te reizen, dringt er bij de gouverneur op aan mensen die bekend zijn met het Cuama-gebied te ondervragen, om inlichtingen te verzamelen over de gewoonten van de inwoners van Monomotapa, het aantal en de kwaliteit van de goudmijnen, de vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid van het land, de onrechtvaardigheden die wellicht tegenover Portugezen zijn begaan en de sterkte van de potentiële vijand. In Moçambique wordt Álvaro Fernandesi ondervraagt; hij verschaft zeer nuttige inlichtingen. Hij vertelt over overvallen in Monomotapa op Portugezen uit Indië en op een moorse karavaan uit Sofala, die met Portugese goederen het binnenland introk. Hij voegt hieraan nog toe dat de koning van Manica 3.000 krijgers in het veld kan brengen, dat er in zijn land zes mijnen zijn, met inbegrip van de mijn in Macequece, en bovendien wordt er alluviaal goud gewonnen langs de Rio Mutari (Umtali). Simão de Abreu, een inwoner van Sofala, wordt ondervraagd in Quelimane, als de expeditie terugkeert naar de Cuama. Volgens hem kan de koning van Manica 4.000 man op de been brengen en de mijnen in dat land zijn rijker dan volgens Álvaro Fernandes. De derde getuige, Manuel Barroso, geeft nog meer bijzonderheden; hij schat de militaire sterkte van Manica op 5.000 krijgers en over de mijnen zegt hij dat deze goudklompjes van tien cruzados opleveren.

In Quelimane verneemt Barreto welke ravage ziekten hebben aangericht onder degenen die hij heeft achtergelaten in het kamp in Sena. Er zijn al 150 man gestorven, onder wie de meeste officieren, en Homem zelf is zeer ernstig ziek. Onderweg van Moçambique naar Quelimane zijn twee vaartuigen verloren gegaan, met de rest van de kleding, kruit en voorraden voedsel vaart Barreto de Cuama op en bereikt op 15 mei Sena. Hier heeft hij een stevige aanvaring met Monclaro, die buitensporig tegen Barreto uitvalt en eist dat deze zijn veroveringstocht staakt, omdat de jezuïet zegt de dood van de op te offeren mensen niet op zijn geweten te willen hebben, hoewel hij zelf, vrijwel tegen iedereen in, de grote propagandist van de Cuama-route is geweest. Danvers deelt mee dat Barreto zich de onaanvaardbare arrogantie en onbeschaamdheid van Monclaro zo zeer aantrekt dat hij binnen twee dagen sterft van verdriet. Hij merkt op: de man die ontsnapt is aan de vele kogels van de moren in Indië en aan een menigte door kafirs afgeschoten pijlen en die de verdachtmakingen van een vileine lasteraar heeft doorstaan, wordt het slachtoffer van de woorden van een priester. Koning Sebastião betreurt het overlijden van Barreto zeer en hij geeft uitdrukking aan zijn smart door diens overblijfselen, die naar Lissabon zijn overgebracht veel eer te bewijzen.

Als de verzegelde opvolgingsbrieven worden geopend, blijkt dat de eerst aangewezen opvolger een al overleden persoon te zijn. In de tweede brief wijst de koning Vasco Fernandes Homem aan als leider van de expeditie naar Monomotapa. Zodra Homem voldoende is hersteld, belegt hij een vergadering die wordt bijgewoond door dertig officieren, andere edellieden en geestelijken. Inmiddels is een ambassadeur van de monomotapa aangekomen, die laat weten dat deze aan de Portugese verlangens tegemoet komt. De vorst is zelfs bereid dicht bij de Zambezi gelegen zilvermijnen over te dragen. De meegaandheid van de monomotapa wordt bevestigd door Francisco Raposo, die na het overlijden van de ambassadeur de leiding van het door Barreto uitgezonden gezantschap op zich heeft genomen. Volgens Wills (pag. 36) is de belangrijkste reden voor de monomotapa de Portugezen te verwelkomen de hoop dat zij hem zullen kunnen helpen in strijd tegen de het Chicanga-volk, een rivaliserende tak van de Shona, dat Manicaland bezet houdt. Het gebied en de mijnen van Monomotapa lijken nu voor het grijpen te liggen. Maar van de hele expeditie is nog maar 180 man in leven en deze zijn allemaal ziek en de arts is zelf ook bezweken. Met slechts vijf tegenstemmen besluit de belegde vergadering dat de expeditie terugkeert naar Moçambique, waar de zieken kunnen herstellen en manschappen van naar Indië varende schepen kunnen worden geronseld, waarna het aanvankelijke besluit: Monomotapa te betreden via Manica, kan worden gevolgd, omdat Homem zich van de religieuze fanaat Monclaro heeft bevrijd.

Homem bereikt Moçambique op 15 december 1573. Een arts laat hem tot vijfmaal toe een aderlating ondergaan en dient hem ook bij herhaling purgeermiddelen toe, maar hij overleeft deze behandelingen en in februari 1574 is hij voldoende hersteld om zijn expeditie voor te bereiden. Van een vloot die op weg is naar Indië en van twee andere schepen verkrijgt hij bij elkaar 412 man, maar 52 van hen tekenen bezwaar aan tegen deelname aan de expeditie en vluchten voor zij naar Sofala uitzeilt. Homem arriveert met zijn mannen op 16 november 1574 in Sofala. De moessonregens zullen spoedig losbarsten, maar Homem vreest dat als hij blijft treuzelen aan de kust, het gros van zijn mannen de benen zal nemen; dus trekt hij onverschrokken met zijn expeditie het binnenland in. Gedurende elf dagen trekt hij de vallei in van een rivier die ongetwijfeld de Rio Buzi is, terwijl handelswaar per kano wordt vervoerd. Bij 33° 30’ OL wordt het transport over de rivier onderbroken door stroomversnellingen. De Portugezen nemen het dorp Bandamataqua, waar zij een kerk bouwen en een van Homems zoons begraven. Zij verblijven daar de rest van het regenseizoen. De koning van Quiteve, aan wie de Capitão van Sofala en Moçambique gewoon is een jaarlijks tribuut te betalen, heeft Homem toestemming gegeven zijn land door te trekken, mits hij daar geen militaire basis vestigt, of geweld gebruikt tegen zijn onderdanen. Als de Portugezen, die gebrek hebben aan voedsel, zich meestermaken van de oogst, verlangt de koning dat zij hun wapens afgeven. Homem wijst deze eis af en zijn mannen gaan door met het afstropen van het land naar voedsel; daarbij vinden de nodige schermutselingen plaats en worden gevangenen met het zwaard gedood.

Als de regens ophouden en de tijd aanbreekt om verder te trekken, nemen ontevreden soldaten zich voor te deserteren en in tien boomstamkano’s de rivier af te zakken. Homem laat hun kano’s in brand steken, maar de muiters laten zich niet weerhouden zich over land naar Sofala te vechten. Homem laat zijn mannen weten dat zij van nu af aan slechts op God en hun musket kunnen vertrouwen. De koning van Quiteve tracht de expeditie de doorgang te beletten in de heuvels van Sitabonga, maar hij wordt verslagen en de Portugezen maken tijdens de strijd veel gevangenen en dringen door tot de Zimbabwe van de vorst, waarop zij de Portugese vlag laten wapperen. Als enige van zijn mannen opnieuw dreigen naar de kust terug te keren, laat Homem het dorp in brand steken en vervolgt zijn weg. Drie dagen later, als de expeditie op het punt staat Quiteve te verlaten, arriveert een gezant van de koning met een boodschap, waarin de vorst mededeelt dat hij het op prijs stelt dat Homem zijn land slechts is doorgetrokken en waarin hij laat weten voortaan in vrede met de Portugezen te willen leven. Homem antwoordt dat de Portugezen hem in de toekomst geen tribuut meer zullen betalen, maar het tribuut van Quiteve in Sofala wensen te ontvangen.

Als Quiteve is gepasseerd, bereikt de expeditie de provincie Mbire, die wordt doorgetrokken met gebied van Sumopango aan de ene en dat van Makombe aan de andere kant. In Mbire zijn goudmijnen. De expeditie trekt verder naar Manica, waarover Chicanga heerst. Hier blijft Homem negen dagen en hij inspecteert, met toestemming van de koning, zeshonderd mijngaten, waarvan de meeste twee lansen diep zijn. Homem en zijn mannen ontvangen wat goudpoeder en klompjes goud. De Portugezen staan ervan versteld hoe schaars het gouderts is en hoeveel arbeid het vergt daaruit goud te winnen. Agostinho Soutomayor, de Castiliaanse mijnbouwexpert, vergruist wat kwarts dat na analyse blijkt twee onças goud per quintal te bevatten. Hij verklaart geestdriftig dat de goudmijnen in Manica rijker zijn dan die in Nieuw-Spanje. Maar daar hebben de Portugezen op dat moment niets aan, omdat molens om het erts te verpulveren uit Europa dienen te worden aangevoerd. Als Homem verneemt dat de monomotapa zijn krijgers heeft gemobiliseerd en naar Manica opmarcheert, roept hij zijn officieren bijeen. De vergadering besluit dat het een geschikt moment is om naar de kust terug te keren en een verkenningsmissie naar de zilvermijnen bij de Cuama te ondernemen. Terug in Sofala, waar Homem op 26 september 1575 is gearriveerd, ontvangt hij de onderwerping van de koning van Quiteve, die zijn tribuut voor het lopende jaar betaalt, waarop Homem de hoofdvrouw, drie zonen en een broer van de vorst, die hij gevangen had genomen, vrijlaat.

Van Sofala zeilt Homem met zijn mannen naar Luabo, aan de monding van de Cuama, waar de expeditie overstapt in riviervaartuigen. De expeditie, die 138 rekruten telt, bereikt op 29 oktober 1575 Forte São Marçal, waar de regentijd wordt afgewacht. Prompt vallen velen ten offer aan koortsen, tengevolge van de regens. In het gehele gebied van de Zambezi zijn op dat moment slechts 230ii Portugezen. Homem zeilt verder naar Tete, waar hij van aarde en stenen het Forte Santiago de Tete bouwtiii. Homem vaart de Zambezi verder op tot Pungue, aan het begin van de Quebrabasa- of Caborabasa-stroomversnellingen, waar de expeditie niet meer gebruik kan maken van haar boten. Vijtig léguas verder langs de Zambezi komt Homem aan bij chief Sachurro, wiens gebied uitkijkt op de heuvels van Boquisa, waarin de zilvermijnen zouden zijn. Zij steken, in bootjes gemaakt van met huiden overtrokken constructies van boomtakken, de Zambezi over en verblijven 42 dagen in het gebied, dat zij overdag verkennen, terwijl zij de nachten doorbrengen in een versterkt kamp. Er arriveren drie gezanten uit Monomotapa, Die verklaren dat hun vorst Homem zowel de zilvermijnen van Boquisa, als die van Chicoa, op de zuidoever van de Zambezi, laat. Maar Manacha, de oude Boquisa-chief, weigert de mijnen over te dragen. Met toestemming van de gezanten, neemt Homem de weerspannige gevangen en sluit hem geketend op in een tent. Als Homem hoort dat de nieuwe Capitão van Sofala en Moçambique is aangekomen, laat hij een detachement soldaten achter in Chicoa en haast zich stroomafwaarts met vier monsters rots, die voor 50 procent uit zilver zouden bestaan. In Luabo verwijdert Homem de ketenen van de ongelukkige Manacha, die hem de overdracht van twee mijnen belooft, als de capitão hem naar zijn geboortestreek terugbrengt. Maar Homem neemt hem mee naar Moçambique, waar Fernão de Monroy op basis van zijn regimento, het bevel over het fort op zich heeft genomen.

Het detachement dat in Chicoa is achtergelaten, zou, volgens Santos, uit 200 man bestaan. Deze mannen gaan, onder bevel van António Cardoso de Almeida, door met het onderzoeken van de streek, waarbij zij hun versterkte kamp als uitvalsbasis handhaven. De lokale inwoners, die het verlies van hun chief betreuren, weigeren voedsel aan de Portugezen te verkopen. De laatsten ondernemen strooptochten in het gebied, op zoek naar graan en vee. De getergde stamleden verklaren naar vrede te streven en bieden aan de mijnen aan de Portugezen over te dragen. Zij leiden de Portugezen de heuvels in, op ongeveer een légua van hun basis. Zij lopen in een hinderlaag en worden in een nauwe doorgang door de zwarten overrompeld. Het geringe aantal overlevenden vlucht naar het fort, waar zij en veertig daar achtergebleven landgenoten een maandenlange belegering moeten doorstaan. Als de Portugezen wanhopig zijn door gebrek aan voedsel, zeilen zij weg; zij doden een aantal stamleden, maar worden tenslotte tot de laatste man afgeslacht.

De Barreto-expeditie is een voorzienbare, ellendige en kostbare mislukking. Francisco Barreto, als oud-gouverneur van de Estado da India gewend aan de grandeur van het Oosten, heeft aanvankelijk sterk gepleit voor het ondernemen van de expeditie, waarvoor hij later zijn belangstelling verloren heeft. Zijn gebrek aan vitaliteit leidt tot opschorting van de tocht naar het binnenland. Voor de onderneming is het ook zeer ongunstig dat Barreto’s regimento hem verplicht rekening te houden met de mening van Monclaro, die meer hecht aan wraakneming door de jezuïeten dan aan het belang van Portugal. Eenmaal gekozen hebbend voor de Zambezi-route wordt de expeditie gedecimeerd door ziekten. Een licht uitgeruste afdeling soldaten, weet in snelle marsen in korte tijd de koortsverwekkende vlakten te ontvluchten en de gezonde hooglanden van Monomotapa te bereiken, maar de manschappen komen nauwelijks vooruit door de onhandelbare stoet ossenwagens met voorraden. Bij de eerste schermutselingen zakt Barreto de moed in de schoenen. Homem neemt de leiding van de expeditie op zich onder de meest ongunstige omstandigheden, wat zelfs Monclaro moet erkennen. Maar hij is, ondanks zijn ziekte, in staat de expeditie te reorganiseren en te versterken, Quiteve aan Portugal schatplichtig te maken en de goudmijnen van Manica te onderzoeken. Hij bewijst ook dat er zilver is in de omgeving van Chicoa. Als hij over meer tijd en hulpmiddelen zou hebben beschikt, dan zou hij met militaire middelen de Portugese heerschappij over Monomotapa hebben kunnen vestigen. Maar een militaire verovering, hoewel uitvoerbaar, zou niet duurzaam zijn geweest. Het bestijgen van de Portugese troon door Philips II schort de explotatie van de minerale rijkdommen van Zuidoost-Afrika op. Niet soldaten, maar kooplieden zullen de Portugese invloed in Monomotapa uitbreiden.

i Álvaro Fernandes is hoogst waarschijnlijk de guardião van het galjoen São João, dat in 1552 schipbreuk heeft geleden bij de monding van de Umtamvuna. Hij is een van de weinigen die de ramp hebben overleefd. Zie deel IX, pp. 204-205.

ii Wills (pag. 33) merkt over de Portugezen in Sena en Tete en ook over die in Sofala op, dat zij zich zo vastklampen aan hun ongelukkige levens dat zij geen lust hebben op avontuur te gaan in het binnenland. Hun grootste troost is de jaarlijkse aankomst van een schip uit Portugal, dat nieuwe gezichten en voorraden aanvoert en misschien de kans biedt op terugkeer naar Europa. De impuls verder het binnenland in te trekken moet uit Portugal komen.

iii Eigenlijk is sprake van herbouw, omdat het fort in Tete, evenals Forte São Marçal in Sena, al uit de jaren dertig dateert. Zie deel IX, pag. 165. Danvers bevestigt het bestaan van een ‘het kasteel van Tete, wanwaaruit Portugese handelaren de drie goudmarkten bezoeken, waar zij goud verwerven voor kleding uit Cambay, glazen kralen en andere artikelen die voor de Portugezen van weinig waarde zijn. De drie goudmarkten zijn in Luane, op vier dagreizen van Tete, Buento, niet veel verder, en Masapa, in welke plaats de dominicanen een kerk hebben, evenals in Bocuto en Luanze. (zie volume II, pag. 15)

2.2 De kust van Moçambique en de Cuama (1575-1599)

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...