De reis van Fernão de Magalhães. In Spaanse dienst (1517-1521)

Deel 7 Index

Bijlage

De reis van Fernão de Magalhães

1.2. In Spaanse dienst (1517-1521)

Geschreven door Arnold van Wickeren

Nadat Magalhães in het openbaar door Manuel is beledigd en afgewezen, moet bij hem de gedachte zijn opgekomen zijn diensten aan te bieden aan Spanje, Portugals meest geduchte concurrent. De gevolgen zullen verstrek-kend zijn; uitvoering van Magalhães’ dan inmiddels gerijpte plan zal onvermijde-lijk leiden tot inbreuk op het specerijenmonopolie, dat Lissabon gedacht heeft te verwerven door het bezetten van Malacca, de uitvalspoort voor Portugese schepen naar de Molukken.

Magalhães begeeft zich naar Porto. Hij bezoekt daar vaak een taveerne aan de haven, waar veel werkloze zeelieden, meest veteranen uit Indië, elkaar treffen. Terwijl hij gekweld wordt door nostalgische gevoelens, zijn er in de eerste paar weken van 1517 twee lichtpuntjes in zijn leven: de toewijding van zijn jonge slaaf Enrique en een uitkering van 200 cruzados uit het faillissement van degene aan wie hij zijn kostbaarheden in bewaring heeft gegeven. Tijdens zijn verblijf in Porto, komt Magalhães in contact met drie mannen: Ruy de Faleira, João de Lisboa en Duarte Barbosa. Elk van hen zal ertoe bijdragen dat hij uiteindelijk in Spaanse dienst zal treden.

Ruy de Faleira, die Magalhães nog kent uit zijn tijd als page bij koningin Leonor, is de meest vooraanstaande Portugese astronoom in zijn tijd. Hij heeft gesolliciteert naar de positie van koninklijk astronoom, maar Manuel heeft de voorkeur gegeven aan een minder erudiet, maar hoflijker man. Daarop is Faleira de kolonie van werkloze zeelieden en andere gefrustreerden in Porto komen versterken, terwijl zijn broer Francisco zich naar Spanje heeft begeven en daar een eersteklas positie heeft verworven. Hij is `hydrografisch en nau-tisch adviseur’ van de Casa das Antillas, de instantie die de verbindingen met en de handel op de nieuw ontdekte territoria controleert. Francisco de Faleira heeft zijn broer Ruy in een brief gevraagd, ook naar Sevilla te komen. Inmid-dels heeft deze vriendschap met Magalhães gesloten. De zwijgzame praktijk-man en de bevlogen geleerde hebben beiden een passie voor het vergroten van hun geografische kennis; zij hebben elkaar veel te leren. Bovendien hebben zij met elkaar gemeen dat zij beiden door Manuel verstoten zijn en dus geen emplooi in Portugal kunnen vinden.

Vroeg in de maand maart van 1517 komt de nog in aktieve dienst zijnde João de Lisboa, zoals gezegd Portugals beroemste zeevaarder van dat moment, in het geheim naar Porto, speciaal met het doel zijn goede vriend Magalhães op te zoeken. Lisboa schijnt, zoals veel andere zeelieden, zeer verontwaardigd te zijn over de wijze waarop Manuel zijn gerespecteerde vriend heeft behandeld. Lisboa komt hem op de hoogte brengen van de jongste verkenningen van de kusten van Amerika, in het bijzonder van een door hemzelf ondernomen ont-dekkingstocht naar Cabo de Santa Maria, dat op dezelfde breedtegraad ligt als Cabo da Boa Esperança. Omdat in die tijd algemeen wordt aangenomen dat er sprake is van een zekere symmetrie in de ligging van de continenten, in die zin dat Amerika zich ongeveer even ver naar het zuiden uitstrekt als Afrika, is Lisboa ervan overtuigd dat de gezochte paso direct ten zuiden van Cabo de Santa Maria ligt. Hij heeft namelijk zelf deze kaap gerond en is meer dan 100 mijl naar het west-zuidwesten gevaren, zonder land voor zich te zien opdoe-men. Hij moet dus wel el paso gevonden hebben en mocht dat niet het geval blijken te zijn, dan kan de doorgang niet verder dan enkele mijlen naar het zuiden liggen, omdat Amerika – zoals gezegd – geacht wordt zich niet veel verder dan ongeveer 35 (de breedte van Cabo da Boa Esperança) naar het zuiden uit te strekken. Lisboa zegt van Cabo de Santa Maria een waardevolle lading verfstoffen, zilveren sierraden en slaven te hebben meegenomen. Bovendien zegt hij te hebben vernomen over een onuitputtelijke zilverberg die zich in het binnenland zou bevinden. Hiermee kan niet anders bedoeld kan zijn dan het Potosi-complex in het huidige Bolivia, dat wel erg ver van de Rio da Prata ligt. De van Lisboa verkregen inlichtingen moeten bij Magalhães geleid hebben tot versterking van zijn idee via een westelijke route naar de Filippijnen en de Molukken te varen. Deze gedachte is niet origineel; Columbus wilde immers langs dezelfde route Japan bereiken, maar nieuw is dat Magalhães meent nu over geheime gegevens te beschikken om Amerika rond te varen of door te steken. Lisboa regelt voor Magalhães een bezoek aan de koninklijke Tesoraria (kaartenkamer), waar alle nieuw getekende kaarten, globes, log- en dagboeken en geheime rapporten inzake de vaart in de Atlantische wateren verzameld worden. Iedere zeeman die van zo’n vaart terugkeert, is bij koninklijk decreet gehouden zulk soort zaken bij de Tesoraria in te leveren. Magalhães wordt bij zijn bezoek aan dit instituut in april of begin mei gesterkt in zijn overtuiging dat el paso bij Cabo de Santa Maria ligt, bij de bestudering van de beroemste globe van Manuels hofkartograaf, Martin Behaim. Deze in 1506 vervaardigde globe, die Behaim enkele maanden voor zijn overlijden aan de hand van de recent ontvangen gegevens, heeft gemaakt, toont el paso, precies daar waar de doorgang volgens Lisboa moet liggen. Magalhães steelt of kopieert Behaims globe. Als koning Manuel zou hebben bevroed dat zijn beroemste zeevaarder deze geheime gegevens in handen gespeeld heeft van de verstoten Magalhães, die ze uiteindelijk zal meenemen naar Spanje, dan waren de gevolgen niet te overzien geweest. We kunnen gevoeglijk aannemen dat Magalhães’ plan na zijn bezoek aan de Tesoraria vaste vorm aanneemt en dat hij nog slechts een opdrachtgever nodig heeft, om het uit te voeren.

Op dit kritische moment in Magalhães’ leven arriveert in juni of juli in Porto`s konings secretaris Duarte Barbosa (zie deel IV, pag. 61 en deel V, pag. 46 en 47), met wie Magalhães in Indië bevriend is geraakt. Barbosa is kort daarvoor uit Indië teruggekeerd en is net zo koel door de koning ontvangen als hijzelf na zijn terugkeer uit de Oost. Duarte Barbosa heeft geconcludeerd dat er in Portugal voor hem geen toekomst ligt en hij heeft vervolgens een bezoek gebracht aan zijn oom Diogo Barbosa in Sevilla, die gehuwd is met een vrouw uit de Andalusische adel. Diogo Barbosa is al veertien jaar in Spaanse dienst en bekleedt een belangrijke positie bij de Koninklijke Arsenalen aan de Guadalquivir. Hij vraagt zijn neef Duarte met nadruk bij hem in Sevilla te blijven. De Barbosa’s vormen een talentvol en aantrekkelijk paar; zij zijn rijk, schrander, goed geïnformeerd en hebben grote belangstelling voor ontdekkin-gen in het algemeen en voor die van de Specerijen eilanden in het bijzonder. Zij schijnen op de hoogte geweest te zijn van de ontdekkingen van João de Lisboa in Zuid-Amerika en zij zijn op het idee gekomen voor eigen rekening een expeditie uit te rusten. Deze expeditie zou gebruikmaken van de ontdek-kingen van Lisboa door via een geheel nieuwe route naar de Specerijen eilanden te zeilen. De familie Barbosa schijnt besloten te hebben het bevel over de expeditie in handen te geven van Magalhães en met dit voorstel in gedachten is Duarte Barbosa in het geheim naar de monding van de Rio Douro gereisd. Magalhães aarzelt geen moment om zijn vriend naar Sevilla te volgen. Daar zal hem een warmer welkom wachten dan hem ooit in zijn eigen land te beurt is gevallen. Binnen enkele weken na aankomst zal hij zich verloven met Beatriz de Barbosa y Caldera, de dochter van zijn gastheer, wier knapheid slechts wordt overtroffen door de waarde van haar bruidsschat.

Magalhães, die het fortuin eindelijk toelacht, verlaat Porto op 12 oktober 1517. Hij zal zijn land nimmer terugzien. Een week later stapt hij aan land in Sevilla, het centrum van de handel op Spaans Amerika. Diogo Barbosa, die hem af-haalt, neemt hem mee naar zijn paleisachtige woning aan de Guadalquivir, waar hij Beatriz ontmoet, die ergens in de twintig is. Er wordt vrijwel direct besloten dat hij met haar in het huwelijk zal treden. Hoewel het om een ver-standshuwelijk gaat, schijnt het tweetal al snel gek op elkaar te zijn geworden. In de twee jaar dat zij samen zullen zijn, zal Beatriz haar man twee kinderen schenken. Zijn schoonvader introduceert Magalhães in invloedrijke kringen in Sevilla en hij spant zich in koninklijke toestemming en financiële ondersteuning voor hun expeditie te verkrijgen. Het plan wordt aan de Casa das Antillas voor-gelegd, maar het stuit op grote reserves en wordt uiteindelijk afgewezen. Men vindt het te riskant; het zou een oorlog met Portugal kunnen uitlokken, die de handel zou schaden. De hoofdfactor van de Casa das Antillas, Juan de Aranda, benadert Magalhães na de afwijzing echter, om te zeggen dat hij als privé-persoon grote belangstelling voor het project heeft. Hij biedt aan het bij de Consejo de las Indias, een adviesorgaan van de kroon, aan te bevelen, als hem een achtste deel van de eventuele winst in het vooruitzicht wordt gesteld.

Het plan stuit ook in de Consejo de las Indias op veel scepsis. De raad blijkt niet bijzonder ontvankelijk voor beschouwingen over de vaart over de oceanen; men vreest aantasting van de Portugese soevereiniteit over Brazilië en problemen met dat land in en over de Molukken, waarvan niet duidelijk is of deze op de Spaanse dan wel de Portugese wereldhelft liggen. Men wil koning Manuel vooral niet voor het hoofd stoten, om het voorgenomen huwelijk van de jonge koning Carlos I, de latere keizer Karel V, met Manuels dochter Isabel, niet in gevaar brengen. Dit huwelijk is van zeer groot geopolitiek belang; omdat het de basis legt voor een vreedzame hereniging van het Iberisch schiereiland. Kortom, Magalhães had zich op geen ongelukkiger moment met zijn plan tot Spanje kunnen wenden.

Magalhães en Faleira, die zich in Sevilla bij hem heeft gevoegd, krijgen deson-danks de gelegenheid hun plannen toe te lichten tijdens een ztting van de uit vier leden bestaande Consejo de las Indias. De kroniekschrijver Bartolomé de Las Casas, die later de monumentale Historia de las Indias zal schrijven, heeft de historische vergadering van de Consejo de las Indias beschreven. Hij schrijft dat Magalhães zijn route aanwijst op de door Lopo Homem Reinel vervaardigde wereldatlas, die deze in 1519 aan de koning van Portugal zal aanbieden. Hij geeft een uiteenzetting van de rijkdommen van Oost-Indië, daarbij citerend uit een brief van Francisco Serrão, en hij toont tenslotte zijn uit Malacca afkomstige meertalige slaaf Enrique, evenals een slavinnetje uit Sumatra, `dat de taal van vele eilanden verstaat.’ Ruy de Faleira geeft een toelichting op zijn berekenin-gen, waaruit zou blijken dat de Molukken op de Spaanse helft van de globe liggen. De verzekering dat de onderneming geen inbreuk zal maken op de rech-ten van Portugal op Braziliaans gebied; de aantrekkingskracht van goud en de beloofde geur van specerijen van de Molukken dragen er alle toe bij dat de uit-eenzettingen van Magalhães en Faleira tenslotte Juan Rodrigues de Fonseca, de geslepen en machtige bisschop van Burgos en voorzitter van de Consejo, weten te overtuigen. Van doorslaggevend belang is het volgende. Bij pauselijke bul uit 1493 (zie Deel II, pag. 217-218) komen alle nieuw ontdekte en nog te ontdekken gebieden liggend ten oosten van een demarcatielijn, waarvan de definitieve ligging een jaar later in het Verdrag van Tordesillas is vastgelegd, aan Portugal en al het gebied ten westen daarvan aan Spanje. Magalhães en Faleira stellen voor door westwaarts te zeilen het praktische bewijs te leveren, dat de rijkdommen herbergende Specerijen eilanden liggen ten westen van de demarcatielijn, dus binnen de Spaanse en niet binnen de Portugese hemissfeer.

Eind 1517 zijn niet alleen Juan de Aranda en Juan Rodrigues de Fonseca, maar ook Cristobal de Haro, een Duitse bankier en waarschijnlijk degene die het best van iedereen bekend is met de handel in specerijen in het algemeen en met de peperhandel in het bijzonder, bij het plan betrokken. Door hun invloed geraakt de expeditie in politiek vaarwater en staat zij bloot aan intriges, bedrog, laster en alle andere nadelen van een verdeelde commandostructuur. Het ware beter geweest als Diogo Barbosa de expeditie alleen zou hebben gefinancierd en haar in het geheim zou hebben weggezonden. Dit is echter onmogelijk, omdat voor belangrijke expedities koninklijke toestemming moet worden verkre-gen en de kosten van de onderneming veel te hoog zijn voor Diogo Barbosa alleen. Fonseca regelt voor het tweetal een audiëntie bij de 17-jarige koning Carlos I, de toekomstige keizer van een rijk waarin de zon nooit ondergaat.

In januari 1518 reist Magalhães met zijn jonge vrouw en met Ruy de Faleira naar het koninklijk hof in Valladolid en al op 22 maart wordt de door weer en wind geharde veteraan van 40 jaar ontvangen door de bleke, zwak gebouwde jonge koning Carlos en zijn hof, bestaande uit kardinalen, adviseurs en tolken. Aanvankelijk is de koning wantrouwend; hij heeft al vaker te doen gehad met Portugezen, die hun plunderingen in Portugese bezittingen overzee een schijn van legitimiteit wilden geven door over te lopen naar Spanje, om aldus hun ver-diende straf te ontlopen. Magalhães beantwoordt Carlos’ vragen frank en vrij en met grote autoriteit; hij toont de vorst Behaims globe, die hij voor deze gelegen-heid heeft `geleend.’ Hij presenteert zijn plannen handig en zijn antwoorden en toelichtingen worden met geduld en volharding aangehoord. Carlos toont zich echt enthousiast voor het avontuurlijke plan en stemt er direct mee in, tegen voor Magalhães zeer gunstige voorwaarden, die zijn stoutste verwachtingen overtreffen. Dat Carlos en Magalhães de expeditie niet alleen door dezelfde ogen bekijken, maar ook een opmerkelijk vertrouwen in elkaar hebben, zal blijken tijdens de 18 maanden van voorbereiding van de tocht. Magalhães zal, als hij daarbij problemen ondervindt, nimmer vergeefs een beroep op de vorst doen en deze wijkt niet voor Portugese druk en laat zich niet beïnvloeden door lasterpraatjes. Carlos zegt toe vijf schepen en de proviand en gages voor de bemanning te zullen fourneren.

Fernão de Magalhães, wiens naam verspaansd wordt tot Fernando/Hernando de Magalllanes en Ruy de Faleira worden, nadat zij hun Portugese nationaliteit verloochend hebben en formeel hun diensten aan Carlos I hebben aangebo-den, ieder benoemd tot kapitein-generaal van een expeditie die de volgende opdrachten ontvangt: `Voor alles gaat u op goed geluk die delen van de Oceaan ontdekken die aan onze kant van de demarcatielijn liggen. Gegeven het feit dat wij weet hebben van bronnen van de specerijen van de Molukse eilanden en dat het ons belangrijkste doel is deze te gaan zoeken, is het mijn intentie dat u een route volgt die rechtstreeks naar genoemde eilanden leidt.’ Magalhães en Faleira dienen niet alleen klaarheid te brengen in de ligging van de demarcatielijn in de Oostindische archipel, maar ze moeten ook ’s konings billijke aanspraken daar doen gelden; waar mogelijk in Oost-Azië trachten voor-delige handel te drijven en blijvende volksplantingen te stichten. Naast de be-hartiging van deze wereldse belangen, wordt het tweetal als de zielswens van de koning en van het gehele Spaanse volk op het hart gebonden met de groots mogelijke ijver te streven naar de verbreiding van het rooms-katholieke geloof. De kapiteins-generaal worden bij voorbaat aangesteld tot gouverneurs van de gebieden die zij zullen ontdekken en deze functie zal overgaan op hun erfge-namen. Bovendien zullen zij een twintigste deel ontvangen van de netto winst van de gewaagde onderneming. Deze meervoudige opdracht zal ertoe leiden dat Magalhães, tegen de wil van zijn kapiteins, geruime tijd in de Filippijnen zal blijven, die hij voor Spanje in bezit zal nemen. Hij zal veel energie steken in de kerstening van de Archipel en weinig haast hebben naar de Molukken te gaan.

Juan de Aranda koopt voor rekening van de Casa das Antillas in Cádiz, voor de relatief kleine som van 1.315.750 maravedis, vijf niet bepaald nieuwe driemas-ters. Het zijn vierkant getuigde naus); alleen de bazaansmast heeft latijnzeilen. De schepen worden voor algehele revisie afgemeerd, langs de pier van het koninklijke dok bij Triana, aan de overkant van de Gualdalquivir, tegenover La Giralda en de Torre del Oro. De namen van de naus zijn: San Antonio, 120 tonelas; prijs: 330.000 maravedis; Trinidad (110 tonelas; prijs: 270.000 maravedis), Victoria (85 tonelas; prijs: 300.000 maradevis), Concepción (90 tonelas; 228.750 maradevis) en de kleine Santiago van 75 tonelas; kosten 187.000 maradevis. Anders dan Columbus, die de uitrusting van zijn schepen geheel aan zijn stuurlieden overliet, bemoeit Magalhães zich, uit plichtsbesef en zorg voor zijn mannen, met ieder detail. Hij controleert ieder touw, elke plank, ieder wapen dat aan boord wordt gebracht. Hij ziet erop toe dat de voorraden voedsel en de wijn van uitstekende kwaliteit zijn en hij controleert de kwantiteit en de kwaliteit van wat geleverd wordt met de rekeningen. Terwijl Magalhães zich in de tweede helft van 1517 en in 1518 met volle inzet bekom-mert om het herstel en de uitrusting van zijn schepen, krijgt hij bezoek van de Portugese ambassadeur in Spanje, Álvaro da Costa. Deze voegt Magalhães toe: `Hoe kunt u, Portugees edelman en onderdaan van koning Manuel, over-gegaan zijn in de dienst van de koning van Spanje! Rijkdom en eer zullen u deelachtig worden als u zich door Lissabon laat aanstellen als bevelhebber over een machtige vloot, waarmee u onder Portugese vlag kunt uitvaren om nieuwe landen te ontdekken. Onze geliefde soeverein zal in het huwelijk treden met Leonore, de zuster van Carlos I, welk huwelijk u in gevaar brengt.’ Als Magalhães zich niet laat bepraten, begeeft Álvaro da Costa zich naar Vallodolid om koning Carlos te bewegen van de expeditie af te zien. Hij betoogt dat de vorst zich op dit moment niet kan veroorloven zijn aanstaande schoonvader voor het hoofd te stoten door zijn onderdanen in dienst te nemen en dan nog wel voor een onbelangrijke en twijfelachtige onderneming. Tenslot-te geeft hij koning Carlos in overweging tussen de volgende oplossingen te kiezen: toe te staan dat Magalhães en Faleira naar hun land terugkeren, of de expeditie met een jaar te vertragen. De verbaasde koning verwijst de ambas-sadeur naar kardinaal Adrianus van Utrecht, de latere paus Adrianus VI, die zijn verzoek aan de Consejo de las Indias kan voorleggen.

Spaanse financiers, die de expeditie vooral (willen) zien als een handelsreis, trachten Magalhães autoriteit te ondermijnen. Zij oefenen druk uit op koning Carlos Magalhães’ opdracht te wijzigen en dragen lieden ter benoeming op sleutelposities voor die primair hun belangen moeten behartigen. Het eerste lukt niet, het tweede des te beter. Magalhães’ onderbevelhebber, zijn betaal-meester, zijn astroloog en niet minder dan drie van de vijf kapiteins, vier van de vijf stuurlieden en meer dan de helft van de maestres (eerste-luitenants), contramaestres (bootslui), alguacils (provoosten) en despenseros (stewards) zijn `vriendjes van de Casa das Antillas’. Veel van deze lieden zijn totaal incompetent. Een goed voorbeeld daarvan is Juan de Cartagena, Magalhães’ tweede man. Hij wordt aangeduid als een neef, maar is in feite de zoon van bisschop Juan Rodrigues de Fonseca. Hij is een opgeblazen en onbekwame ruziezoeker, die al tot muiterij aanzet voordat de vloot is uitgevaren. Hij heeft ook de rang van capitan-genéral y mestre en hij draagt bovendien de titel veedor des konings. Hij is door koning Carlos aangewezen als zijn vertegen-woordiger, wiens taak het is te waken over ’s konings belangen. In een zeld-zaam moment van tact heeft Magalhães Cartagena benoemd tot kapitein van het grootste schip van het eskader, de San Antonio. Bijna eenderde deel van de Spaanse officieren is helemaal niet geporteerd voor een ontdekkingsreis. Wat hun lokt zijn de enorme winsten die in het verschiet liggen als zij direct bij de bronnen in Azië specerijen kunnen kopen. De prijzen van specerijen op de Europese markten zijn, vergeleken met de prijzen daarvan in de productie-gebieden, astronomische hoog. De oorzaken daarvan zijn de vele handels-schakels op weg van de producent naar de uiteindelijke consument en de hoge transportkosten, vooral door heffing van tol in alle havens die de met specerijen geladen schepen aandoen. In de prijs komt uiteraard ook tot uitdrukking dat veel specerijen tijdens het transport verloren gaan door schipbreuken en aan-vallen van piraten. Het overladen van de per schip in Masawa of Djedda aan-gevoerde specerijen op kamelen en het transport door de woestijn naar Beirout of Alexandrië verhoogt opnieuw de prijzen aanzienlijk, omdat kleine en grote potentaten in het Midden-Oosten hun aandeel opeisen. Hetzelfde geldt voor de Venetianen, die de specerijen in Alexandrië en Beiroet ophalen en naar Europa vervoeren. De meest begeerde en verreweg de meest verhandelde specerij is peper dat, naast zout, vooral gebruikt wordt als conserveringsmiddel. In Noord- en Centraal-Europa wordt ’s winters het overgrote deel van de veestapel ge-slacht, omdat de dieren, wegens gebrek aan voer, in dit jaargetijde niet in leven kunnen worden gehouden. Daarom is er behoefte aan grote hoeveelheden peper, die met goud moet worden betaald. Een baal peperkorrels kost in Brugge en Londen 100 ducaten, terwijl daarvoor in de productiegebieden niet meer dan één ducaat is uitgegeven. Geen wonder dat Europese kooplieden zeer gebrand zijn op het vinden van een directe belastingvrije route van peper en andere specerijen van de productiegebieden naar Europa.

Het is de vraag of de Spanjaarden weten dat het enige exportartikel van de fel begeerde Ilhas das Especiarias, zoals de Portugezen de Molucas noemen, bestaat uit kruidnagelen en dat de Banda-eilanden de enige eilanden zijn waarop de bomen groeien die zowel muskaatnoten als foelie voortbrengen en dat peper wordt geproduceerd in Malabar, Noord-Sumatra, West-Java en in mindere mate op het Maleise schiereiland en op Ceylon. Zijn zij zich er voldoende van bewust dat de belangrijkste peperhavens Quilon (Malabar), Pacém en Pedir (Noord-Sumatra), het opkomende Bantam (West-Java), Patani (Maleise schiereiland) en Malacca (de grootste stapelplaats van Oost-Azië), in Portugese handen zijn, of dat de Portugese invloed er groot is.

In juli 1518 worden Magalhães en Faleira tot ridder in de Orde van Santiago geslagen en in september van dat jaar schenkt Beatriz haar man zijn eerste zoon, Rodrigo. Ondertussen maakt Magalhães zich zorgen over het aanwerven van bekwame zeelieden. De door de Casa das Antillas benoemde kapiteins en officieren nemen hun dienaren mee aan boord. Zo beschikt Juan de Cartagene over niet minder dan acht persoonlijke dienaren, die zijn kleren voor hem klaar-leggen, zijn stoel aanschuiven als hij aan tafel plaatsneemt enzovoorts, maar deze hielenlikkers en klaplopers zijn ongeschikt om in het want te klimmen, of het dek te schrobben. Er melden zich maar weinig ervaren Spaanse zeelieden. De reis, waarvan de route en de bestemming strikt geheim wordt gehouden en die twee jaar zal duren, schrikt hen af. Bovendien voelen weinig Spanjaarden ervoor te dienen onder een Portugese kapitein-generaal. Bovendien wordt van officiële Portugese zijde alles in het werk gesteld de problemen nog te vergro-ten. De Portugese consul Sebastão Álvarez kan ’s avonds in de havenkroegen gevonden worden, waar hij met allerlei leugens zeelieden van aanmonstering tracht te weerhouden. Velen die zich door het zetten van een kruisje op de mon-sterrol hebben verbonden met de expeditie mee te gaan, blijken na een paar dagen spoorloos verdwenen te zijn. Sebastão Álvarez treedt op 22 oktober 1518 op als agent-provocateur. Terwijl een menigte volk op de kade vol bewon-dering de transformatie van de vijf oude vaartuigen tot zo goed als nieuwe sche-pen gadeslaat, roept Álvarez, wijzend op Magalhães, die zich op het dek van de Trinidad bevindt: `deze Portugees zal het bevel voeren over een Spaanse vloot, que vergüenza (wat een schande).’ Op de kade ontslaat enige onrust, die nog toeneemt als een man naar de wimpel aan de grote mast van de Trinidad wijst en met een buitenlands accent zegt: `zien jullie wel, het schip voert het wapen van Portugal.’ Onder het trekken van hun zwaard, roepen enigen: `dood aan de vreemdelingen; dood aan de Portugezen.’ De alcaide en zijn escorte moeten er aan te pas komen om de gemoederen te kalmeren. De alcaide legt uit dat de wimpel niet die van Magalhães is en hij zegt toe dat bij het uitzeilen van de vloot de banier van de koning Carlos zal worden gehesen. Het blijft de rest van de dag onrustig op de kade, maar ’s avonds keert de rust terug. Als de ambassa-deur moet erkennen dat hij er niet in slaagt het vertrek van de expeditie te ver-hinderen, tracht hij koning Manuel gerust te stellen. Hij schrijft over Magalhães’ schepen: `Ze zijn oud en opgelapt; ik zou bang zijn om op een daarvan naar de Canarische eilanden te gaan, want hun beplanking is zacht als boter. Bij elkaar voeren ze 72 kleine stukken geschut, terwijl alleen Magalhães’ vlaggen-schip, de Trinidad vier `zeer goede ijzeren stukken’ aan boord heeft’.

In het voorjaar van 1519 maakt Magalhães zich zoveel zorgen over het gebrek aan ervaren zeelieden, die met hem willen uitvaren, dat hij zich in een brief tot koning Carlos wendt. Hij schrijft dat er Portugese liefhebbers genoeg zijn, maar dat de Casa das Antillas heeft verordonneerd dat per schip niet meer dan vijf Portugezen mogen aanmonsteren, om het Portugese element in de onderne-ming bescheiden te houden. De koning geeft hem toestemming de orders van de Casa das Antillas te negeren. Magalhães zet daarop 37 Portugezen op de rol. Zij zullen op ieder schip de harde kern vormen van ervaren zeelieden. Nadat ook zeelieden in Malaga en Cádiz zijn aangeworven, is de bemanning van vloot eind mei 1519 op sterkte. Volgens de meeste auteurs bestaat zij, met inbegrip van de officieren uit 277 man, ofschoon veel andere schrijvers het offi-ciële aantal van 239 man aanhouden. Het contingent Spanjaarden is verreweg het grootste. Naast Spanjaarden en 37 Portugezen, staan er op de monsterrol Genuezen, Venetianen, Normandiërs, Franse en Spaanse Basken, Grieken, Vlamingen. enkele Ieren en Duitsers en de kanonnier meester Andrew uit Bristol. Ook zijn er ook enige negers en Maleise tolken aan boord. Sommige zeelieden zijn ontslagen uit de gevangenis, op voorwaarde van aanmonstering. Bijzonder is dat niet; Vasco da Gama heeft al gebruikgemaakt van veroordeel-den, die tijdens de reis door hem belast zijn met gevaarlijke opdrachten.

Het aanwerven van de bemanning is een ding, maar het laden van de schepen met alles wat nodig is, vergt nog veel meer tijd. Er moeten vier soorten goede-ren geladen worden: eten en drinken, wapens, allerlei materialen voor het uit-voeren van herstelwerkzaamheden en tenslotte handelswaar. De leeftocht bestaat uit grote hoeveelheden scheepsbiscuit, gezout rund- en varkensvlees, kaas, gedroogde en gezouten vis, aangevuld met anchovis, bonen, kikkererw-ten en kleinere hoeveelheden uien, rozijnen, vijgen, noten, rijst honing, linze, olijfolie en meel. De hoeveelheid voedsel is toereikend voor twee jaar, wat niet wegneemt dat er zoals te doen gebruikelijk onderweg verse vis gevangen dient te worden. Ofschoon er ook beperkt houdbare citroenen worden meegenomen, is het zeemansdieet weinig uitgebalanceerd; het bevat te weinig vitaminen om scheurbuik te voorkomen, tenzij gedurende de reis vaak verse groente en fruit kan worden ingenomen. Er wordt zoveel wijn van goede kwaliteit ingeslagen dat voor iedere zeeman een dagelijkse pint gegarandeerd is. Aan materialen wordt ingeladen: planken voor reparatie van de romp, vier reserve masten en grote hoeveelheden touw en canvas, circa 100 kilo spijkers, alsmede pek, teer, hars, talk en eikenhout, om de tijdens de reis ontstane naden te dichten. Ook wordt een smidse, compleet met aambeeld, aan boord gebracht. Zelfs materiaal om een brigantijn, een roeiboot met één mast en zeer geringe diepgang voor het verkennen van inhammen, wordt niet vergeten, evenmin als bijenwas, om de kruisbogen soepel te houden, gewijde kaarsen en hosties. Naast 48 perkamen-ten kaarten en navigatietabellen, worden 21 houten kwadranten, 7 astrolabia, 24 zandlopers en 35 kompasnaalden ingeladen. De bewapening van de vloot is indrukwekkend, om een eventuele ontmoeting met een Portugees eskader te kunnen overleven. Navrant is dat het overgrote deel van de wapens niet zal worden aangewend om de expeditie tegen de Portugezen te beschermen, maar om de inheemsen in het gebied van de Stille Zuidzee te terroriseren.

De handelswaar bestaat uit: bijna 10.000 kg baren koper, circa 1.000 kg. kwik-zilver in flacons, 2.000 koperen en 2.000 bronzen armbanden, 1.800 gekleurde klokjes, 4.800 goedkope Duitse messen, 1.000 spiegels, 600 scharen en 1.500 kammen, meer dan 200 kg op juwelen gelijkende stukjes kristal, 10.000 visha-ken en 10.000 bundels lichtgekleurde kleding. De handelswaar is uitgezocht door Cristobal de Haro en dient meer om de kooplieden van Maleisië en de Molukken te plezieren, dan dat het de berekende tegenwaarde vormt van vijf scheepsladingen peper en andere specerijen.

Het kost zeer veel tijd om alle zaken die aan boord gebracht moeten worden op tijd geleverd te krijgen, omdat van Portugese zijde er alles aan gedaan wordt het uitzeilen van de schepen te vertragen en zo mogelijk te beletten. De vloot zou eerst in de herfst van 1518, daarna in het voorjaar van 1519 en uiteindelijk in de zomer van dat jaar uitzeilen. Koning Carlos verliest tenslotte zijn geduld en beveelt dat de schepen, geladen of niet, op 10 augustus uit Sevilla op weg die-nen te gaan. De vorst hakt nog een andere knoop door. In de loop van de tijd is er een zekere verwijdering ontstaan tussen Magalhães en Ruy Faleira, omdat de laatste niet kan verkroppen dat hij de segunda persona zal zijn aan boord van de Trinidad. Bij decreet van 26 juli 1519 wordt Magalhães benoemd tot bevelhebber van de vloot, terwijl aan Faleira en pensioen wordt toegekend en hij de belofte ontvangt het bevel te zullen voeren over een tweede vloot. Bij een bezoek aan zijn ouders in Portugal, wordt Faleira gearresteerd en opgesloten in de gevangenis. Door interventie van koning Carlos herkrijgt hij zijn vrijheid en keert terug naar Sevilla, waar de zonderlinge geleerde korte tijd later, volkomen in de war, sterft.

Evenals alle grote maritieme ondernemingen wordt de expeditie onder de bij-zondere hoede van de Moeder Gods gesteld en begin augustus wordt er in de kloosterkerk Santa Maria de la Victoria in Triana voor de gehele bemanning en hun familie een plechtige hoogmis opgedragen. Hierbij krijgt Magalhães als capitan-genéral van corregidor Sancho Martinez de Leiva de koninklijke stan-daard overhandigd en terwijl de tranen stromen over de in extase opgeheven bleke gezichten van de vrouwen, zweert Magalhães trouw aan koning Carlos en leggen de kapiteins en de andere officieren de eed af hun aanvoeder te volgen en in alles te gehoorzamen, hoewel op dat moment de helft van de zeelieden al tegen hem samenzweert. Als de vloot op 10 augustus 1519 volledig opgetuigd met volle zeilen naar San Lúcar de Barrameda aan de monding van de Rio Guadalquivir vertrekt, geeft het scheepsgeschut een salvo af en luiden alle kerkklokken van Sevilla. In San Lúcar zal nog veel proviand ingenomen moeten worden, die door Portugese sabotage in Sevilla niet tijdig geleverd kon worden. Omdat niemand, met uitzondering van Magalhães zelf, veel haast heeft om te vertrekken en de Portugezen hun sabotagepogingen nog niet hebben opgege-ven, kost het vele weken voordat alle proviand is ingeladen. Om zijn mannen een reden tot treuzelen te ontnemen, verbiedt Magalhães hen vrouwen mee aan boord te nemen. Hij verlangt daarentegen dat zijn mannen, net als hij, dagelijks ter kerke gaan. Met dit verbod maakt de capitan-genéral zich niet bij iedereen geliefd. Hij waakt niet alleen over het zielenheil van zijn mannen, maar ook over hun gezondheid. Dit blijkt uit de voorraden voedsel die in San Lúcar wordt aangevuld tot: 250 strengen knoflook, 1275 kilo kaas, 610 kilo honing, 35 liter amandelen, 150 vaten ansjovis, 10.000 sardines, 730 kilo rozijnen en 90 kilo pruimen, tegenover maar één hectoliter linze en 370 kilogram bloem.

Enkele dagen voor het uitzeilen van de vloot begeeft zich een slanke ridder uit Vicenza aan boord. Hij toont een aanbeveling van Zijne Excellentie Francisco Chiericati, ambassadeur en apostolisch proto-notaris van Zijne Heiligheid paus Leo X. Magalhães kan hem moeilijk terugsturen. Hij neemt hem aan als schrijver en dat is een groot geluk voor de geschiedschrijving. Hij wordt op de monsterrol opgenomen onder de naam Lombardo; maar is Antonio Pigafetta, de auteur van het boeienste reisverslag, dat ooit over een ontdekkingsreis is geschreven. Er is ook wel betoogd dat Pigafetta een Venetiaanse spion is, maar daarvoor is nooit enig bewijs gevonden, integendeel Pigafetta is Magalhães zeer toegedaan en is hem onvoorwaardelijk trouw. Als het vertrek nadert, kust de capitan-genéral zijn jonge vrouw Beatriz en zijn zoontje Rodrigo vaarwel en laat de zeilen hijsen. Het eskader zeilt op 20 september 1519 onder ideale weersomstandigheden uit, voor een reis die verreweg de belangrijkste zal worden van alle ontdekkingsreizen in de daaraan zo rijke 15e en 16e eeuw. Magalhães zal de expeditie met zulk een grote bekwaamheid leiden en de kennis van de globe zo vermeerderen dat hij zich daarmee zal plaatsen aan het hoofd van de ontdekkers. De door hem uitgestippelde route zal blijken zo goed gekozen te zijn, dat daarvan gedurende twee-en-een-halve eeuw vrijwel niet zal worden afgeweken. Zijn’ verdiensten zijn zo groot, dat de geuite kritiek op zijn optreden in enkele gevallen daaraan nauwelijks afbreuk doet.

Magalhães zeilt met het vlaggenschip Trinidad voorop. Hij wordt gevolgd door de kapiteins Juan de Cartagena met de San Antonio, Gaspar de Quesada, met de Concepción, Luis de Mendoza, met de Victoria en de Portugees João Serrão, broer van de op Ternate verblijvende Francisco Serrão, die kapitein is van de Santiago. Andere belangrijke persoonlijkheden op de vloot zijn: de alguacil-mayor (opperkwartiermeester), Gonzalo Gomez de Espinosa, de astronoom Andres de San-Martin en de Spaanse Bask Juan Sebastián de Elcano. Omdat hij na het overlijden van Magalhães de leiding van de expeditie op zich zal nemen, wordt enige extra aandacht aan zijn persoon besteed.

Juan Sebastán de Elcano, of del Cano, is geboren in het vissersdorpje Gueteria in de provincie Guipuzcoa, aan de ruwe kust van de Golf van Biskaje. Van jongs af gewend aan de zee, is hij met 22 jaar al eigenaar van een klein schip in de armada, die door Jimenez de Cisneros, de geduchte kardinaal-aartsbisschop van Toledo, in 1509 werd aangevoerd tegen de Barbarijse zeerovers van de havenstad Oran. In de lente van 1518 verkeert Elcano in grote juridische moei-lijkheden. Zwaar in de schuld heeft hij, tegen alle draconische wetten in, een bewapend schip, waarvan hij de eigenaar was, verkocht aan de Savoyards. Aan dit vergrijp heeft hij te danken dat hij nu, op 32-jarige leeftijd, als contramestre (bootsman) mag aanmonsteren op de Concepción en hij zal zijn kans op rehabilitatie grijpen. Als koning Carlos een onderzoek laat instellen naar de nationalistisch getinte schermutselingen onder Magalhães’ zeelieden, en hem naar diens rol laat vragen, antwoordt Elcano diplomatiek :`De capitan-genéral is een discreet en deugdzaam man, die zijn eer hoog heeft gehouden.’

Bijlage. 1.3 Muiterij.

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...