Torre de Belem, Lissabon, Portugal. Auteur Daniel Feliciano. Licensed under the Creative Commons Attribution-Share Alike
Torre de Belem, Lissabon, Portugal. Auteur Daniel Feliciano

Het begin van de Reconquista. Van moslimoverheersing tot onafhankelijk koninkrijk

Deel 1 Index

Hoofdstuk 2

Van moslimoverheersing tot onafhankelijk koninkrijk

2.1 Het begin van de Reconquista

Geschreven door Arnold van Wickeren

Tegen het einde van de 10e eeuw is de strijd tussen christenen en moslims op het Iberisch schiereiland geluwd. Gevechten komen nog sporadisch voor. Bekend is het verhaal van de vechtersbaas Gonçalo Trastemires, die in 1034 het kasteel Montemór, bij Coimbra, weet te veroveren. De burgeroorlog onder de moslims en het ontstaan van vele kleine onderling rivaliserende moslimstaatjes heeft de bedreiging voor de christenen doen verdwijnen, terwijl de economische en culturele betrekkingen tussen moslims en christenen toenemen. In die tijd heeft Fernando I de gelegenheid gehad Léon en Galicië bij Castilië in te lijven. De gegroeide macht van Castilië en de verdeeldheid onder de moslims lijkt de `Reconquista’, de herovering van heel het Iberisch schiereilend op de moslims, tot een bereikbaar doel te maken. Fernando gaat in de aanval en dringt de moslims terug naar het zuiden. Zijn opmars en veroveringen gaan ten koste van Batalyāws (Badajoz). Dit koninkrijk omvat een groot deel van het vroegere Lusitanië en ontleent zijn naam aan zijn hoofdstad, een nieuw gestichte garnizoensstad, die hoe langer hoe meer het oude bestuurscentrum Mārida (Mérida) heeft verdrongen. Een voortdurend conflict tussen Batalyāws en de taifa Ishbiliya (Sevilla) verzwakt de positie van Batalyāws tegenover de christenen. In 1057 verovert Fernando I Lamego en het jaar daarop Viseu op Muhammad ben Abd Allāh al-Muzaffar (1045-1063), een schrijver en een van de meest getalenteerde mannen van zijn tijd.

Op 9 juli 1064 moet Kulūmriyya (Coimbra) zich, na een beleg van zes maanden, overgeven. Fernando voegt de stad niet bij het graafschap Portucale, maar hij sticht op het veroverde grondgebied het graafschap Coimbra. Hij vertrouwt het bestuur daarover toe aan een mozarabische gouverneur, genaamd Sisnand ibn David, na zijn overgang tot het christendom wordt hij Sesnando Davides genoemd. Fernando en later ook zijn zoon Alfonso betrachten een grote mate van tolerantie tegenover de Arabische bevolking van veroverd gebied. Dit leidt ertoe dat er geen uittocht van de Arabische bevolking plaatsvindt, hetgeen ook geldt voor Coimbra. Sesnando Davides zal Coimbra tot zijn dood in 1091 besturen, waarbij hij Fernando en later diens zoon Alfonso trouw dient. Omdat hij geen zoon heeft, wordt hij opgevolgd door zijn schoonzoon, Martim Monis. Aldus ontstaat er in het graafschap Coimbra een erfelijke dynastie.

Fernando I heeft zijn rijk onder zijn zonen verdeeld. Een zoon bestijgt onder de naam Sancho II (1065-1072) de troon van Castilië, een ander wordt koning Alfonso VI (1065-1109) van Léon en de derde zoon García (1065-1071) gaat over Galicië regeren. Nuno Mendes1, een kleinzoon van Mendo Gonçalves (Hermenegildo) bestuurt in naam van koning García van Galicië het graafschap Portucale. Hij komt in opstand tegen García, maar deze slaat in 1071 de rebellie neer en maakt een einde, zowel aan een zekere mate van zelfstandigheid van het graafschap Portucale, dat het meer dan 120 jaar heeft bezeten, als aan de dynastie, die het graafschap gedurende bijna al die jaren bestuurd heeft. Alfonso VI van Léon treedt in tweeërlei opzicht in de voetsporen van zijn vader. Hij verenigt een groot deel van het christelijke noorden van het Iberisch schiereiland en zet de strijd tegen de moslims voort. In 1071 lijft hij Galicië en daarmee Portucale in. Een jaar later verslaat hij zijn broer Sancho II en neemt ook Castilië in zijn rijk op. In feite streeft Alfonso VI naar de restauratie van het Visigotische rijk, ondanks dat hij over niet meer dan het noordwesten van het Iberisch schiereiland heerst. In het noordoosten expandeert een ander christelijk koninkrijk, Aragón. Na zijn stichting in 1035 heeft Aragón eerst zijn macht uitgebreid naar het oosten, door inlijving van de onder Frankische invloed staande graafschappen Sobrarbe en Ribagorza, en in 1076 verovert Sancho Ramírez van Aragón (1063-1094) Pamplona en lijft Navarra in.

Bij zijn streven naar restauratie van het Visigotische rijk, waarin de koning bisschoppen en zelfs abten benoemt, krijgt Alfonso VI te maken met tegenwerking van Cluny. De hervormers van Cluny wensen de kloosters onafhankelijk te maken van de wereldlijke macht en zij willen de Visigotische liturgie vervangen door de universele Romeinse liturgie. Bovendien streven zij naar de suprematie van de paus over koningen en andere wereldlijke leiders. Als abt Hildebrand van Cluny, de kampioen van de pauselijke suprematie, in 1073 tot paus is gekozen, begrijpt Alfonso VI dat hij zijn politiek dient te wijzigen. Dit is mede te danken aan de invloed van zijn vrouw Constance, een oomzegger van abt Hugo van Cluny. Daarna steunt Alfonso VI in Léon de voorstanders van de ideeën van Cluny. Hij vraagt paus Gregorius VII (1073-1085), de vroegere abt Hildebrand, in 1078 hulp bij het invoeren van de Romeinse liturgie. Onder de regering van Alfonso VI keren bisschoppen terug in Braga (1070) en Coimbra (1080). In die tijd vormt het gehele Iberisch schiereiland één kerkprovincie, onder de metropoliet van Toledo. De bisschoppen van Braga betwisten de suprematie van Toledo en streven naar een afzonderlijke kerkprovincie Galicië, onder bestuur van een eigen metropoliet, zijnde de bisschop van Braga. Bisschop Pedro gaat in zijn verzet tegen zijn rivaal in Toledo zo ver, dat hij in 1091 de anti-paus Clemens III (1084-1100) erkent. In 1100 spreekt paus Paschalis II (1099-1118) zich uit voor een aartsbisdom Braga. Een paar jaar later gaat aartsbisschop Geraldo nog een stap verder. Hij claimt niet slechts alle Galicische bisdommen, maar wil dat ook Coimbra, Viseu en Lamego gaan ressorteren onder het aartsbisdom Braga. Deze claim wordt in 1103 door Paschalis II gehonoreerd. Het zal echter nog tot het midden van de 12e eeuw duren, voordat Viseu en Lamego weer bisschopssteden worden. Het diocees Portucale wordt in 1114 hersteld.

Alfonso VI dringt de moslims verder terug naar het zuiden van al-Gharb al-Andalus (West-Andalusië), zijnde al het gebied ten westen en ten noordwesten van de Rio Guadiana en oorspronkelijk ruwweg overeenkomende met het grondgebied van het Romeinse en Visigotische Lusitania. In 1079 moet Umar al-Mutawakkil (1067-1094) van Batalyāws de stad Kūriyya (Coria) opgeven. Daarna stoten de christelijke legers door naar de Taagvlakte. Ook meer naar het oosten op het Iberisch schiereiland drijft Alfonso VI de moren terug. Al-Qadir, de moslimvorst van de steden Tulāytula (Toledo) en Balānsiyya (Valencia), is reeds geruime tijd schatplichtig aan Alfonso VI, in ruil voor bescherming tegen zijn islamitische rivalen. De schatting leidt tot verhoging van de belastingheffing en tot onvrede onder de bewoners van Tulāytula. Deze zijn echter verdeeld over de oplossing. Eén partij zoekt deze in een andere krachtiger moslimvorst; de andere partij staat overgave van de stad aan Alfonso voor. De laatste groepering krijgt de overhand en zo kan Alfonso zonder slag of stoot de oude Visigotische hoofdstad op 6 mei 1085 binnentrekken. Het spreekt voor zich dat het proces van de restauratie, zowel op wereldlijk als op kerkelijk gebied, hierdoor een geweldige impuls krijgt. De christenen vormen een zo ernstige bedreiging voor al-Mutawakkil dat hij hetzelfde doet als zijn tegen-stander van Ishbiliya (Sevilla), namelijk de hulp inroepen van de Almoraviden in Noord-Afrika.

De Almoraviden of al-Murābitūn (oorlogsmonniken), is een samen-gaan van drie Berberstammen, die hun islamitische opvattingen ontlenen aan hun leider Yahyā ibn Ibrāhim en de Marokkaanse theoloog Abd Allāh ibn Yasin. De Almoraviden hebben puriteins opvattingen en verzetten zich tegen de in hun ogen te uitbundige ornamentalistische kunst van de Omayyaden. Onder Abū Bakr al-Lamtūni (1054-1061) en Yūsuf ibn Tāshufin (1061-1106), vestigen zij hun macht in Marokko en West-Algerije. In 1062 wordt Marrakech hun nieuwe hoofdstad. In 1076 ondernemen de Almoraviden een expeditie naar het machtige koninkrijk Ghana, dat zich uitstrekt over het zuidoosten van het huidige Mauretanië en het zuidwesten van tegenwoordige Mali. De macht van Ghana is gebaseerd op de winning en ruil van grote hoeveelheden goud. Het goud, veelal stofgoud, wordt door Berbers en andere stammen verkregen in ruil voor onder meer zout en koraal. Het wordt langs karavaanwegen dwars door de Sahara naar de steden aan de kusten van Noord-Afrika gebracht. Dit zogenoemde Soedanese goud wordt in veel steden van Marokko aangemunt en voorziet in de behoefte aan geld in Noord-Afrika en andere gebieden, waaronder het Iberisch schier-eiland. Veel goud bereikt ook Egypte en via dat land Aden. In deze stad worden xerafins geslagen, die in het gebied van de Rode Zee en de Indische Oceaan circuleren. Sidjilmassa en Teghazza leveren aan Ghana zout, blauwe parels en koperen ringen. Bij deze handel komen de Berberhandelaren de aanbieders van het goud nooit te zien, terwijl ook de vindplaatsen geheim worden gehouden. De expeditie van de Almoraviden leidt ertoe dat de goudhandel verge-makkelijkt wordt en dat de invloed van de islam wordt uitgebreid. De Almoravidische leider Yūsuf ibn Tāshufin neemt de titel amīr al-muslimīn (leider van de moslims) aan, maar blijft schatting betalen aan de Abbassidische kalief, de amīr al-mu’minīn (leider van de gelovigen) in Bagdad. Yūsuf ibn Tāshufin komt in 1085 de in het nauw gedreven moslimstaten op het Iberisch schiereiland te hulp. Hij verovert het kalifaat van Kūrtuba nog voor Alfonso VI Toledo binnentrekt. Op 23 oktober 1086 verslaan de Almoraviden Alfonso in de Slag van Zallaka, bij Badajoz. Zij maken zich daarna op om het gehele moorse zuiden van het Schiereiland te verenigen. Dit is nu niet precies wat koning al-Mutawakkil van Batalyāws zich van de bijstand van zijn geloofsgenoten heeft voorgesteld. Hij roept thans Alfonso te hulp, in ruil waarvoor hij de steden Shantarin (Santarém) en al-Ushbūna (Lissabon) in 1093 aan hem overdraagt. Yūsuf ibn Tāshufin maakt tussen 1092 en 1094 korte metten met de aspiraties van de islamitische vorsten van de taifa’s. Hij zet ook al-Mutawakkil af en herovert in 1094 al-Ushbūna. Yūsuf moet echter in het oosten een tegenslag incasseren. De inwoners van Valencia staan onder bescherming van de edelman Rodrigo Diaz de Vivar, die van koning Alfonso voor zich en voor zijn erfgenamen zoveel gebied op de moren mag veroveren als hij kan. De Valencianen komen in oktober 1092 in opstand tegen hun zwakke moslim-vorst Al-Qadir, evenals zes jaar daarvoor de inwoners van Toledo hebben gedaan. Zij willen hun stad overdragen aan de Almoraviden. Diaz de Vivar kan dit echter voorkomen. Na een belegering van twintig maanden geeft Valencia zich op 17 juni 1094 aan hem gewonnen. Hij betoont zich zeer tolerant tegenover de overwonnen moren en behandelt hen met respect. Deze geven hem daarom de bijnaam El Cid (de heer). Aan deze Spaanse nationale held wordt bijna vijftig jaar later het epos Cantar de mio Cid opgedragen. Nadat de Almoraviden hun macht op het Schiereiland geconsolideerd hebben, rekenen zij ook af met Valencia. De stad valt in 1102 in hun handen. Onder Alī ibn Yūsuf (1106-1142) lijven de Almoraviden bijna heel het moorse deel van het Iberisch schiereiland bij hun rijk in Noord-Afrika in. Alleen de taifa Sarakūsta (Zaragoza) weerstaat hen en blijft zelfstandig Hierdoor verspreidt de briljante Andalusische islamitische cultuur zich over Noord-Afrika. Al-Andalus gaat met vaste hand geregeerd worden, zij het niet door tolerante en intellectueel begaafde emirs. Er breekt een tijd aan van culturele bloei en economische vooruit-gang. De moslims beheersen thans weer de gehele zuidelijke helft van het Iberisch schiereiland en het ziet ernaar uit dat het daarbij wellicht niet zal blijven. Gebeurtenissen in Noord-Afrika leiden ertoe dat Alī ibn Yūsuf de meeste tijd in Marokko doorbrengt, waardoor de druk op de christenen tijdens zijn bewind bepaald minder groot is dan onder het glorieuze bewind van zijn voorganger. Niettemin her-overen de Almoraviden in 1110 Santarém (Shantarin) en bedreigen de nieuwe christelijke vestigingen ten zuiden van de Rio Mondego.

2.2. Van graafschap naar koninkrijk

1 niet te verwarren met zijn afgezette voorganger Mendo Nunes

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

Ceylon. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.2 Ceylon Geschreven door Arnold van ...