Voorwaarden voor het ondernemen van ontdekkingsreizen en redenen voor de maritieme expansie

Deel 1 Index

Hoofdstuk 5

Het begin van de maritieme expansie

5.3 Voorwaarden voor het ondernemen van ontdekkingsreizen en redenen voor de maritieme expansie

Geschreven door Arnold van Wickeren

Aan het einde van de dertiende eeuw zijn in de scheepvaart in het gebied van de Middellandse Zee drie vernieuwingen doorgevoerd zonder welke de ontdekkingsreizen niet mogelijk zouden zijn geweest. In de scheepsbouw hebben de zijroeren plaatsgemaakt voor een vast roer bevestigd aan de achtersteven en verbonden met de kiel. Het magne-tische kompas is door de Arabieren uit China naar Zuid-Europa gebracht. De derde vernieuwing betreft de introductie van zeekaarten of loods-voorschriften (portolani), waarop het verloop van de kustlijn en markante punten aan de kust zijn aangegeven. De vroegst bekende portolano is Lo Compasso de Navigare, getekend in 1250. Loodsvoorschriften verwijzen vaak naar het gebruik van een onmisbaar instrument, de zandloper (orologio a polvere). Dit dient om de tijdsduur van een bepaalde manoeuvre aan te geven. Zonder achterroer, kompas, zeekaart en zandloper zouden ontdekkingsreizen in het geheel niet mogelijk zijn geweest.

Tijdens de periode van maritieme expansie staan de ontwikkelingen niet stil. Zowel in de scheepsbouw, als in de zeevaartkunde doen zich belang- rijke vernieuwingen voor. In het begin van de vijftiende eeuw ontwikkelt zich uit de eenmaster met een groot vierkant zeil, via de weinig toegepaste tweemaster, de driemaster. Tevens worden de vierkante zeilen vervangen door driehoekige, zogenoemde latijnzeilen. Door aan de masten stengen te bevestigen, kan worden gebruikgemaakt van meerdere zeilen per mast.

Deze zeilen kunnen verschillende posities innemen, wat de zeilwaardig-heid vergroot. De moslims ontwikkelen in het begin van de vijftiende eeuw een nieuw type schip, de karib. De Portugezen brengen halverwege de eeuw aan de karib enige verbeteringen aan en zo ontstaat de caravela (karveel). Een driemaster van gemiddeld vijftig ton, waarvan de lengte niet meer is dan driemaal de breedte, terwijl voorheen een schip meestal vijfmaal zo lang was als het breed was. Door de grote breedte is de water-verplaatsing gering en is de karveel een goed en wendbaar zeilschip. Omdat de diepgang ook gering is, kan met een karveel de monding van een rivier opgevaren worden, vaak tot 300 kilometer landinwaarts. De bemanning bestaat uit minstens twintig koppen. Andere veel gebruikte scheepstypen zijn de barca (bark), de fusta (fust), de galé (galei) en de varinel (soort galei). Aan het einde van de vijftiende eeuw zal hieraan worden toegevoegd de nau (kraak), een grote, vaak vierkant getuigde driemaster. Dit laatste geldt niet voor de bazaanmast; het driehoekige bazaanzeil vergemakkelijkt de besturing bij weinig wind. De kraak heeft een hoge kampanje, waarmee voorkomen wordt dat het schip door achteropkomende rollers schade oploopt. De nau is het prototype van de galeão (galjoen). Was de karveel een uiterst geschikt schip voor de kust-vaart, Vasco da Gama zal in 1498 de oversteek naar Indië maken in naus.

In de tweede helft van de vijftiende eeuw krijgt de zeeman de beschik-king over drie belangrijke instrumenten voor de navigatie. Het astrolabium (astrolábio), een door de moslims uitgevonden instrument om de breedte-graad te meten, is vóór 1482 door Martin Behaim, een beroemd cartograaf, toepasbaar gemaakt voor de zeevaart. Het tweede instrument is het kwadrant (quadrante). De vroegste vermelding daarvan dateert uit 1465, als Diogo Gomes het gebruikt bij het bevaren van de Gambia. Astrolabium en kwadrant verbeteren, tezamen met de sextant (balestilha), de plaats-bepaling op zee gedurende de nacht. Portugezen en Spanjaarden ontlenen hun kennis van de astronomie en de op de wiskunde gebaseerde nautische toepassingen daarvan, aan de moslims. Deze gaan er, in navolging van de Grieken, al vroeg vanuit dat de aarde een bol is. In het Westen heeft het langer geduurd voordat dit denkbeeld aanvaard werd, waarover later. De omvang van de aarde is door de moslims berekend op ruim tachtig procent van de werkelijke omtrek. Na de verovering van door de moslims beheerste gebieden op het Iberisch schiereiland is een groot deel van hun wetenschappelijke resultaten vertaald in het Latijn. Aan het einde van de dertiende eeuw heeft Alfonso de Wijze van Castilië door een groep christelijke en joodse geleerden het Libros del Saber de Astronomia, een soort astronomische encyclopedie, laten samenstellen.

Uit de geocentrische astronomie van Claudius Ptolemaeus, de Griekse astronoom-geograaf uit Alexandrië, gepubliceerd in zijn Geographia, blijkt dat deze geleerde uit de tweede eeuw ervan uitgaat dat de aarde een bol is. Als dit denkbeeld in het Westen bekend raakt, wordt het daar verworpen. Lactantius Firmianus, de opvoeder van de zoon van keizer Constantijn de Grote, fulmineert tegen het idee van een bolvormige aarde en ontvangt voor zijn afwijzing in 325 op het Concilie van Nicaea de steun van de kerkvaders. De opvattingen van Firmianus zijn in de tweede helft van de vierde eeuw overgenomen door een indrukwekkende reeks kerk-vaders: Basilius, Hiëronymus, Chrysostomus, Gregorius en Augustinus. De laatste achtte de idee van een bolvormige aarde zelfs in strijd met de basis van het christelijk geloof. Het spreekt voor zich dat de uitspraken van zoveel gezaghebbende mannen eeuwenlang doorwerken op de heer-sende mening. In 827 vertaalt al-Haggag de Geographia van Ptolemaeus in het Arabisch. De vertaling ziet het licht onder de naam Kitâ al-Migisti (Het grootste boek). Eerst in 1175 verschijnt daarvan in Rome een vertaling in het Latijn, onder dezelfde naam; de Almagest. De vertaling is zeer onvolledig; veel wiskundige passages, die voor de Arabieren geen probleem hebben opgeleverd, en andere gedeelten van het boek zijn weggelaten. Niet de Almagest, maar een gepubliceerd uittreksel van Gherardo di Cremona’s versie daarvan brengt het idee van de aarde als bol weer in Europa terug. Het uittreksel is van de hand van John Holywood uit Halifax in Yorkshire, die verbonden is aan de universiteit van Parijs. Hij publiceert in 1230, onder de naam Sacrobosco, zijn Sphaera Mundi. Dit boek bestaat uit vier delen: het eerste deel beschrijft de aardbol; het tweede gaat over `cirkels, groot en klein’; het derde brengt systeem in het op- en ondergaan van de sterren en het vierde gaat over de beweging van de planeten. De Sphaera Mundi ontkracht meer dan enig ander boek de theorie van de platte aarde. Deze `bijbel’ van de scheepvaart tijdens de Renaissance zal drie eeuwen het standaardwerk over de aarde blijven. Ruim een eeuw later verschijnt een ander boek dat, evenals de Sphaera Mundi een ruime verspreiding in handschrift-uitgaven krijgt, in vele talen, waaronder het Spaans, wordt vertaald en in de zestiende eeuw zelfs wordt gedrukt. Het bedoelde boek is Mandeville’s Travels. Het is de eerste bestseller op het gebied van reisverhalen en een van de mooiste middeleeuwse vervalsingen. Sir John Mandeville is geen edelman en zelfs geen Engelsman. Het boek is waarschijnlijk in 1357 in Luik geschreven. De onbekende auteur geeft gedetailleerde beschrijvingen van hachelijke reizen die ontleend zijn aan de logboeken van anderen. Daarnaast heeft hij pure verzinsels opgenomen. Het werk is buitengewoon goed leesbaar, wat mede zijn grote populariteit verklaart. De volgende passage moet velen overtuigd hebben: `En de mens kan zeker door ervaring en verstandig gebruik van zijn geest bewijzen dat, indien iemand aan boord zou gaan van een schip dat de wereld zou gaan onderzoeken, hij met dat schip de hele wereld zou kunnen doortrekken zowel naar boven als naar beneden, hetgeen ik bewijs doordat ik het heb gezien.’ Deze en andere boeken leiden ertoe dat de geletterde bovenlaag in het Westen er aan het einde van de veertiende eeuw van overtuigd raakt dat de aarde inderdaad rond is. De opvattingen van de kerk werken echter nog zeer lang na. De massa van de bevolking houdt nog minstens een eeuw vast aan het denkbeeld van een platte aarde, waarvan men kan afvallen als men zich te ver op zee waagt.

In het begin van de veertiende eeuw is in Europa bekend dat goud en slaven langs karavaanwegen dwars door de Sahara worden aangevoerd naar de Noord-Afrikaanse handelssteden. Aan de hoven van Europa zijn berichten ontvangen van de hadj van vorst Mansa Musi van Mali, die tot zijn dood in 1332 heeft geheerst over een rijk dat zich uitstrekt van de Atlantische Oceaan tot de Niger en van het zuiden van de Sahara tot aan de oerwouden van West-Afrika. Dit kan worden afgeleid uit de Mallorcaanse kaart van Angelino Dulcert uit 1339, die een reproductie is van de wereldkaart van Angelino Dalorte, uit 1325. Op deze kaart zijn het rijk van Mansa Musi en de weg naar `het land van de negers’ aangegeven. De West-Afrikaanse kustlijn is in het midden van de veertiende eeuw bekend tot aan Kaap Non (Cabo Não), gelegen op 2835′ NB in het dorre gebied van Sidi Ifni, waarin het Anti-Atlasgebergte uitloopt. Als de Portugezen in het begin van de vijftiende eeuw aan hun ontdekkingsreizen beginnen, zijn Madeira en de Canarische eilanden door Europeanen bezocht en is een groter deel van de westkust van Afrika in kaart gebracht. Op de in 1375 ook op Mallorca in opdracht van de Franse koning Charles V `le Sage’ (1364-1380) vervaar- digde kaart, die wordt toegeschreven aan Abraham Cresques, zijn Kaap Bojador (2630′ NB) en de grote West-Soedanese steden Niani, Timboektoe en Gao reeds vrij nauwkeurig aangegeven en is bovendien vermeld dat er in West-Afrika een overvloed aan goud voorhanden is.

Niet alleen atlassen en kaarten vormen een bron van kennis; er is ook oraal overgeleverde kennis van het Noord-Afrikaanse binnenland tot aan de Opper-Niger en de Senegal. Deze is afkomstig van joodse kooplieden, die min of meer veilig tussen de moslims kunnen rondreizen. Zij zijn op de hoogte van de grote karavaanroutes en van de goederen die in hoofd-zaak geruild worden. Een zeer belangrijke route begint in de Talifelt, ten zuiden van het Atlasgebergte en loopt via Teghazza vrijwel recht naar het zuiden en dan via Araouane (Arwan) naar Timboektoe aan de Niger. Deze stad heeft vanaf het midden van de veertiende eeuw het grootste gedeelte van de handel door de Sahara tot zich getrokken en is daardoor tot grote bloei gekomen, ten nadele van het westelijker gelegen Oualata (Walāta). Teghazza ontvangt uit de omgeving van Dar’a en de Talifelt levensmiddelen, vooral dadels, uitrusting voor kopermijnen, vaatwerk en keramiek. Deze waren, alsmede het zeer belangrijke bij Teghazza uit rotsen gewonnen zout, worden in Timboektoe geruild tegen goud, slaven en andere produkten uit Zwart-Afrika. Vanuit Timboektoe voeren eveneens karavaanroutes naar Tunis, Tripoli, de Nijldelta, Bilma en via het Tsjaadmeer naar Suakin aan de Rode Zee. Er is ook een belangrijke meer westelijk gelegen noord-zuidroute. Deze verbindt de Zuid-Marokkaanse plaatsen aan de Atlantische Oceaan, in de Sous en de Anti-Atlas, via het knooppunt Sidjilmassa in de Westelijke Sahara met Tacrour, Aoudaghost en Ghana, welke steden in verbinding staan met Timboektoe. Vanuit Zuid-Marokko brengen karavanen van Berbers en anderen, koper (Ofran in de Anti-Atlas heeft, naast zilvermijnen, ook kopermijnen), stoffen, snuisterijen van glas en andere sieraden, parels, stenen, cauris (schelpen die dienen als geld) naar de steden Tacrour, Aoudaghost en Ghana. De Berbers krijgen daar-voor van gouddelvers en goudwassers van Bambouk, Gangaran, Manding en Bouré goud, slaven, gom en grijze amber (muskus). De Berbers ruilen slaven en maken ten zuiden van de Senegal zelf ook jacht op negers.

Het voorgaande is nog niet alles wat in het Westen over Afrika bekend is. Rond het midden van de veertiende eeuw is in Castilië door een onbekende franciscaan het Libro del Conoscimiento de todos los reynos geschreven. Uit dit boek blijkt dat het verloop van de kustlijn van de Golf van Guinée bekend is. Deze kennis is ontleend aan een Genuese ontdek-kingsreis waarvan in het Libro melding wordt gemaakt. In 1291 laat de capitalista Thedisio d’Oria de gebroeders Ugolino en Vadino Vivaldi de kust van Afrika verkennen. Zij varen met hun twee galeien langs de kust van Marokko. Niet zeker is of zij een of beide oostelijk gelegen Canarische eilanden waarnemen of zelfs aandoen, voordat zij verder langs de kust naar het zuiden varen. In de Golf van Guinée zou een van de twee galeien door inheemsen zijn overmeesterd. De andere galei zou gestrand zijn in de buurt van Mogadiscio, wat betekent dat een van de Vivaldi’s Afrika gerond zou hebben. Enige opvarenden zouden als gevangenen naar het hof in Ethiopië zijn gebracht. Daar is of wordt tijdens hun verblijf bekend dat een derde Vivaldi in de Rode Zee op zoek zou zijn naar Ugolino en Vadino. Of de Genuezen door de expeditie enige kennis van de oostkust van Afrika bereikt is niet bekend; vast staat dat Arabische geografen de oostkust van Afrika tot aan Kaap de Goede Hoop kennen.

In de veertiende eeuw heeft men in Europa vage en fictieve voorstellingen van eilanden in en aan de overkant van de Atlantische Oceaan. IJsland, Groenland en Newfoundland zijn, blijkens de beroemde Vinlandkaart1, vaag bekend. De kennis is afkomstig van Noorse expedities. De Vinland-kaart toont ten westen van Europa allerlei legendarische eilanden, zoals het `Eiland van de Zeven Steden’. Deze zouden gesticht zijn door zeven bisschoppen die zeven eeuwen geleden voor de moorse overweldigers gevlucht zijn van het Iberisch schiereiland. Zij zouden toen zeven diocesen gesticht hebben op een eiland dat zij ergens in de Atlantische Oceaan ontdekt hebben. Arabische `avonturiers’ zouden reeds voor de twaalfde eeuw een aantal bewoonde eilanden in de Atlantische Oceaan hebben aangedaan. Waarschijnlijk zijn dit de Canarische eilanden geweest. Andere Arabieren of zwarte kooplieden schijnen zout gewonnen te hebben op het eiland Sal, behorend tot de Kaapverdische eilanden. Moslims van het Iberisch schiereiland of uit Marokko zouden Madeira en de Azoren ontdekt of herontdekt hebben. De historicus Leo Wiener heeft zoveel overeen-komsten gevonden tussen de beschaving van Soedan en die van Zuid-Amerika voor de komst van de Spanjaarden, dat hij betoogt dat geïslami-seerde negers uit Soedan reeds Zuid-Amerika hebben ontdekt. Het feit dat er talrijke onbekende landen en eilanden zijn, moet sterk tot de verbeel-ding van velen in Portugal gesproken hebben. Hier staat tegenover dat algemeen geloofd wordt dat in de onbekende zeeën tal van monsters leven en dat ook andere gevaren de zeelieden daar bedreigen. Zo zou voorbij Kaap Bojador de `Zee der Duisternis’ beginnen. In deze zee is het altijd donker en er leven talrijke monsterlijke wezens. Schepen die zich daar zouden wagen, zouden bovendien te maken krijgen met enorme golven en vreselijke stormen. Niemand die zich voorbij Kaap Bojador zou wagen, zou het overleven. De angsten zijn ontleend aan oude voorstel-lingen van de aarde als een plat vlak, aan de rand waarvan allerlei monster- lijke wezens werden afgebeeld. In de Middeleeuwen worden de Portugezen en andere Europeanen weliswaar aangetrokken zich verder naar het zuiden en westen te begeven, maar zij worden daarvan weerhouden door de vrees nimmer te zullen terugkeren als zij zich te ver wagen. Eerst als deze vrees overwonnen is en er voldoende middelen en sterke drijfveren zijn om de onbekende wereld te verkennen zijn de voorwaarden voor het ondernemen van ontdekkingsreizen vervuld.

Portugal beschikt over een grote vloot vissersschepen aan de kust van de Algarve. De bemanningen zijn zeer ervaren, omdat zij veelal stammen uit geslachten die zich al generaties met de zeevaart en visvangst bezig-houden. Zij varen vaak voor rekening van de koning, edelen en kooplieden waarbij zij zich, op zoek naar rijke visgronden, steeds verder langs de kust van Noord-Afrika wagen. Als de vissers daartoe de kans hebben, maken zij ook wel plundertochten in moslimgebied of overvallen moslimschepen, die op hun beurt zich schuldig maken aan piraterij aan de kusten van Portugal. Veel vissers uit de Algarve zijn bereid de visvangst te verruilen voor andere taken als dit van hen verlangd zou worden. Technische vooruitgang en bekwame mankracht zijn niet voldoende voor het onder-nemen van systematische ontdekkingsreizen. Er doet zich in het begin van de vijftiende eeuw een bijzondere samenloop van omstandigheden voor die tot de ontdekkingsreizen zal leiden. Doordat de Europese goud-mijnen zijn uitgeput, bestaat er vanaf het midden van de veertiende eeuw groot gebrek aan goud voor het slaan van munten. De Europese vorsten zijn gedwongen het goudgehalte van de munten steeds verder te verminderen. In Portugal is dit vanaf 1360 het geval. De voortdurende muntverzwakkingen leiden tot grote prijsstijgingen. In Portugal is vanaf 1369 zelfs sprake van een galloperende inflatie. Als wegens gebrek aan goud, zilver wordt aangemunt, verdwijnen de gouden munten uit het verkeer (Wet van Gresham) en ontstaat er ook gebrek aan zilver. De geldcrises tasten de ontvangsten van de koning en van de feodale adel aan, die daarom naar mogelijkheden omzien om, eventueel door oorlog-voering, gepaard gaande met het verwerven van krijgsbuit of door plun-deringen, hun geslonken inkomsten aan te vullen. Dat de gedachten uitgaan naar Noord-Afrika is vanzelfsprekend: het is nabij, het is vijandelijk moslimgebied en er wordt in grote hoeveelheden goud ergens uit het binnenland van Afrika aangevoerd. Behalve goud heeft Marokko meer te bieden, bijvoorbeeld graan waaraan in Portugal gebrek is, maar ook: suiker van de opkomende suikerplantages in de Sous, slaven, verfstoffen en schellak voor de kledingindustrie, huiden en leer. Tenslotte leidt verovering van Marokko tot uitbreiding van de visgronden. Er bestaan in Portugal overigens overdreven voorstellingen van de rijkdommen van Marokko, wat later tot teleurstellingen zal leiden.

Naast economische redenen zijn er ook andere drijfveren die tot de maritieme expansie van Portugal leiden. Bij de edelen is de herinnering aan de kruistochten uit de twaalfde eeuw bewaard gebleven, terwijl de Reconquista achteraf in toenemende mate wordt beschouwd als een krruistocht. Hetzelfde geldt voor de Spaans-Portugese overwinning op de moren bij de Rio Salado in 1340. Door de verovering van Ceuta en latere aanvallen op Marokko als een kruistocht tegen de ongelovigen te zien, worden deze gerechtvaardigd door nobele doeleinden: de verdediging van het christendom tegen bedreigingen door niet-christenen; het aanvallen van ongelovigen om hen te vernietigen, waarmee voorkomen wordt dat zij hun valse geloof onder anderen verspreiden; het beveiligen van de materiële belangen van de christenen als bron van welvaart voor de gehele christen- heid; het redden van de zielen van de ongelovigen; het voeren van een openlijke oorlog, verraad, piraterij, overvallen en plundering en het maken van gevangenen om losgelden te kunnen vragen, zijn allemaal middelen die naar de opvattingen in die dagen geoorloofd zijn om de schone doelen te bereiken De warme steun van de Heilige Stoel voor een wrede en zuiver materialistische onderneming mag dan in onze dagen als huichelachtig worden ervaren, in het licht van de middeleeuwse opvattingen is dat niet het geval. Bij het denkbeeld de expansie vooral te zien als een kruistocht tegen ongelovigen en dan vooral tegen de moslims, sluit de volgende notie goed aan.

5.4. Op zoek naar het rijk van Preste Joam

1 Deze kaart is in 2002 gebleken een vervalsing te zijn.

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

Ceylon. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.2 Ceylon Geschreven door Arnold van ...