Pogingen van João II (1481-1495) meer invloed te verwerven in het binnenland van West-Afrika

Deel 7 Index

Hoofdstuk 9

Pogingen van João II (1481-1495) meer invloed te verwerven in het binnenland van West-Afrika

9.0 Pogingen van João II (1481-1495) meer invloed te verwerven in het binnenland van West-Afrika

Geschreven door Arnold van Wickeren

In 1486 breekt een geschil uit over de troon bij een van de Jaloff (Wolof) volkeren in het stroomgebied van de Senegal, waarbij de Afrikaanse koning Bemoin de Portugezen om hulp vraagt. João II wenst hem alleen hulp te verlenen op voorwaarde dat de koning en zijn onderdanen zich bekeren tot het christendom. João II zendt missionarissen en ambtenaren die, geconfronteerd met de vertra-gingstactieken van Bemoin, een jaar later opdracht krijgen naar Portugal terug te keren. Door dit bevel verschrikt, zendt Bemoin João honderd slaven. Dit geschenk wordt vergezeld door zijn neef die, als Bemoins vertegenwoordiger, João II dient te verzoeken zijn hulp voort te zetten. Vervolgens wordt Bemoin, door zijn vijanden verdreven. Hij vindt toevlucht in het fort op Arguim. Hij gaat daar met 25 van zijn volgelingen scheep naar Portugal, waar hij met grote pracht en praal ontvangen wordt. Nadat hij in de katholieke geloofsleer is onderwezen, wordt hij op 3 december 1489 gedoopt. Hij neemt hierbij de christelijke naam João aan, ter ere van João II. Bemoin wordt ook tot ridder geslagen en ontvangt een wapenschild. Hij wordt met een Portugese vloot van 25 karvelen, onder bevel van Pedro Vaz da Cunha, naar Senegal teruggebracht. Aan boord van de vloot bevinden zich manschappen, ammunitie en voorraden om een fort, vergelijkbaar met Fortaleza São Jorge da Mina, te bouwen. Spoedig na het bereiken van Bemoins land, beschuldigd Cunha hem van verraad en vermoord hem. Cunha keert vervolgens naar Portugal terug, zonder dat er een fort gebouwd is. De Portugese bemoeienis met de Wolof-staat lijkt dit rijk uiteindelijk verzwakt te hebben; het valt uiteen in de kleine koninkrijkjes: Walo, Cayor, Boal en Sine.

João II is vastbesloten om ontdekkingsreizen in de binnenlanden van Afrika te doen ondernemen, om zijn aanspraken op West-Afrika te onderstrepen. Met een fort aan de monding van de Senegal, waarvan de bouw mislukt is, streeft João II diverse doeleinden na. Het fort moet de streek bescherming bieden tegen indringers die het koninklijke handelsmonopolie aantasten; de post zou als uitvals-basis kunnen dienen voor verkenningstochten op de Senegal, waar-van nog steeds gedacht wordt dat het een zijtak van de Nijl is, om te trachten het land van Preste Joam te bereiken. Tenslotte zou met de bouw van het fort de handel met het Afrikaanse binnenland afgetapt kunnen worden en zouden inlichtingen verkregen kunnen worden over een route naar de Oriënt. De afstand van de monding van de Senegal dwars door Afrika naar de Oriënt is volslagen onbe-kend, maar wordt gruwelijk onderschat. João II schijnt het voorne-men te hebben gehad de Rotsen van Félou in de Senegal op te blazen omde karvelen doorgang te verlenen naar de goudmarkten in het binnenland. Om dit plan, dat grote risico’s met zich brengt, uit te voeren, zendt hij Gonçalo Dantas en een andere kapitein naar de Senegal. Een van beiden sterft, reden waarom het plan nooit is uitgevoerd. Overigens illustreert het voornemen hoe gebrekkig de geografische kennis is, die de Portugezen in die tijd van het binnen-land van West-Afrika hebben. Bovendien is aan de Senegal geen goud te vinden. Slechts één keer, in 1521, zal een karveel een verwaarloosbare hoeveelheid goud uit dit gebied naar Lissabon brengen. Daarentegen zijn de marktplaatsen van de Toucouleur en de Wolof, die het bevaarbare gedeelte van de Senegal controleren, een onuitputtelijke bron van slaven.

Het aftappen van de handel met het Afrikaanse binnenland betreft de handel in het `Soendanese’ goud dat de Portugezen de moslims zoveel mogelijk willen ontfutselen. Om al het goud van West-Afrika in handen te krijgen, trachten zij een zo groot mogelijk deel van de productie door ruilhandel te verwerven. Het deel dat, ondanks hun inspanningen, toch nog via de oude karavaanroutes zijn weg vindt naar de Marokkaanse havensteden, komt alsnog voor een groot deel terecht in de Portugese feitorias die daar, evenals de factorij in woestijnstad Wadan, met dat doel zijn gesticht. Een effectievere manier om het goud uit handen van de moslims te houden is, te ver-hinderen dat met goud beladen karavanen door de Sahara op weg gaan naar Marokko. Daartoe zouden de Portugezen een verdrag kunnen sluiten met de zwarte heerser over de goudvelden. Deze heerser zou ermee akkoord moeten gaan al het gewonnen goud uitsluitend aan zijn verdragspartner te leveren. De Portugezen zijn er echter tot laat in de 15e eeuw nimmer in geslaagd rechtstreeks in contact te komen met de Bor-Mali, voor hen de heerser bij uitstek over de zwarten van West-Afrika. Tegen het einde van deze eeuw verkennen de Portugezen de binnenlanden van West-Afrika, in pogingen diplomatieke betrekkingen aan te knopen met de zwarte vorsten in dit gebied.

Veel Portugezen zijn rond 1487 een eind het binnenland ingetrok-ken, om slechts te ervaren dat het Sahara-gebied gevaarlijk en moeilijk te bereizen is en gemakkelijker te bereiken is langs de oude karavaanroutes vanuit Marokko en het gebied van de Middellandse Zee, dan vanaf de Atlantische kust. Het achterland van de Senegal en de Gambia bestaat deels uit tropische oerwoud, vaak een ondoordringbare jungle, en deels uit dichtbevolkt land, zodat zowel natuurlijke als door mensen opgeworpen obstakels overwonnen moeten worden. Er is niet veel gedaan om de grove schatting van Antoniotto Usodimare, dat het land van Preste Joam op een afstand van 300 leguas begint, te verifiëren. João II heeft besloten te laten onderzoeken hoe de geografie van West-Afrika werkelijk in elkaar steekt, maar omdat de kaarten waarmee hij moet werken nog steeds ten onrechte laten zien dat de ronde kustlijn naar het oosten terugwijkt, slaagt hij niet in zijn pogingen.

Ten tijde van João II brengen Pero de Évora en Gonçalo Eanes een bezoek aan de vorst van Takrur (Tucural) en mogelijk ook aan de koning van Timboektoe. Een gezantschap bestaande uit acht man, onder wie Rodrigo Rabalo, Pero Reinel en João Colaço, allen beho-rend tot het huishouden van de koning, wordt naar de Mandi-Mansa (Bor-Mali), aan de bovenloop van de Niger, gezonden. Zij bieden de vorst geschenken aan, in de vorm van kostbaar opgetuigde paarden en merries van muildieren. Alle leden van het gezantschap bezwij-ken aan het moordende klimaat, met uitzondering van Pero Reinel, die daaraan gewend is. Hij vergezelt de Bor-Mali in zijn oorlog tegen de Peul. Wanneer het gezantschap naar de Mandi-Mansa is uitge-zonden, is niet zeker. Jaime Cortesão dateert deze reis onder de regeringsperiode van João II, omdat João de Barros de inspannin-gen van deze vorst de binnenlanden van Afrika te verkennen, prijst. Er zijn zelfs aanwijzingen dat het bedoelde gezantschap vóór 1487 is vertrokken. João II zendt op enig moment Mem Roiz of Mem Rodrigues en Pero de Astuniga naar de `rei de Tungubutu’ (koning van Timboektoe). Ook andere Portugezen hebben deze stad al bij verschillende gelegenheden aangedaan en bezoeken afgelegd aan vijanden van de Mandi-Mansa, zoals het Peul-opperhoofd Temalá, `rei dos Fulos,’ heer over de goudmijnen van Fouta Djalon, die de strijd heeft ontketend tegen de Mandi-Mansa. Uit twee daarop betrekking hebbende koninklijke brieven van 1 augustus 1488 blijkt dat koning João II Vicente Anes en Gil Vaz begunstigd heeft met een jaargeld van 4.000 reais, wegens geleverde prestaties als ambassadeurs naar delen van Guinée en naar de Bor-Mali. Zij hebben hun reis wellicht in 1487 ondernomen. Door tussenkomst van een Abessijn zendt João II een boodschap aan de koning van de Mossi, die verondersteld wordt een vazal te zijn van Preste Joam. Vanuit São Jorge da Mina zijn Portugezen naar Gao gereisd. Zij hebben daar een boodschap afgegeven voor de koning van de Songhai, die zich hogelijk erover verbaasd heeft christenen vanuit het zuiden te zien arriveren. Via de Rio Gambia en de stad Cantor bereiken andere Portugezen de Mandi-Mansa en ontstaat er nauwe samenwerking tussen deze vorst en Portugal. Nog in 1534 zal João de Barros, die dan feitor in São Jorge da Mina is, Pero Fernandes, als ambassadeur van João III, naar de Mandi-Mansa zenden, met de opdracht de hulp van de vorst in te roepen bij het oplossen van problemen die de Portugezen dan aan de Minakust ondervinden.

10.0 Kanttekeningen bij de ontdekkingsreizen van Diogo Cão

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...