De Mina-kust ontdekt; Castiliaanse concurrentie

Deel 2 Index

Hoofdstuk 2

Portugal ten tijde van Afonso V (1438-1481)

2.7 De Mina-kust ontdekt; Castiliaanse concurrentie

Geschreven door Arnold van Wickeren

Door het ontbreken van interesse van het hof voor de ont­dek­kingsreizen loopt de handel op Guinee in de jaren zestig terug. Afonso verkwanselt in november 1468 de rechten op de kust van Guinee aan Fernão Gomes, een rijke koopman uit Lissabon. Hij krijgt tegen betaling van 200.000 reis per jaar voor vijf jaar het alleen­recht op de handel met de kust van Guinee. Hiervan uitgezon­derd is de handel in ivoor, waarop de kroon het mono­polie berust. De prijs van ivoor wordt gefixeerd op 1.500 reis per quintal (100 kilogram). Gomes mag jaar­lijks één civetkat per jaar voor zich behou­den, hetgeen beschouwd wordt als een grote consessie. Het civet van dit roof­dier, dat bij de berei­ding van par­fums gebruikt wordt, is namelijk zeer kostbaar. Het Gomes niet toege­staan handel te drijven met het eiland Arguim, dat een eigen gouver­neur (capitão) heeft. Bovendien heeft João, de zoon van Afonso V, recht op de overblijvende winst van de handel van Arguim. Uiteindelijk verwerft Fernão Gomes recht op de resterende winst van Arguim tegen een aanvul­lende betaling van 100.000 reis per jaar. Ook de Kaapverdi­sche eilan­den, waar­van Antonio de Noli capitão is, worden uitgesloten, evenals de handel aan de kust ten noorden van deze eilanden; dat is voor­be­houden aan Fernando. Gomes neemt op zich honderd mijl kustlijn per jaar te onderzoe­ken, gerekend vanaf Serra Leoa. Dit beginpunt lijkt merk­waardig, omdat Pedro de Sintra en Soeiro da Costa zeven jaar daar­voor reeds tot de Mata de Santa Maria, hon­derd mijl zuid­oostelijk van Serra Leoa, zijn gekomen. Deson­danks is de kust tussen Serra Leôa en Kaap Mesurado nauwe­lijks aan handelaren bekend. Vandaar dat bepaald is dat Gomes ook dit gedeelte van de kust dient te onderzoeken. Tussen 1468 en 1474 (het contract is met een jaar verlengd) wordt de gehele noorde­lijke kustlijn van de Golf van Guinée ver­kend en wordt een begin ge­maakt met de exploratie van de oostkust van deze golf. Bij elkaar betekent dit tweeduizend mijl nieuwe kust, gerekend vanaf de Mata de Santa Maria.

In zes jaar ontdekken de kapiteins van Fernão Gomes meer kustlijn dan die van Henri­que in 42 jaar. De presta­tie van de door Gomes uitge­zonden zeevaarders krijgt nog meer relief als bedacht wordt hoe on­vriende­lijk de noordkust van de Golf van Gui­nee is. In een groot gedeelte hiervan heerst koorts en haast overal komen tornado’s en plotselinge mist voor. Zij die de kust bevaren worden geteis­terd door `har­mat­tans’, heftige win­den die vanuit het binnen­land opste­ken.

Gomes zendt in de jaren 1470 en 1471 de ene expedi­tie na de andere uit. In 1470 vaart Soeiro da Costa voorbij de Peperkust, die reikt tot aan Kaap Palmas, een onbete­kenend schiereiland op 536′ NB; 730′ WL. Vanaf Kaap Palmas loopt de kustlijn voor het eerst naar het oosten. Soeiro da Costa ontdekt de door lagunes omsloten Ivoorkust (Costa do Marfim), waar bijna geen haven is. Het verste punt dat hij bereikt is Axim aan de kust van het tegen­woor­dige Gha­na en circa vijf mijl voor Cabo das Tres Pontas (25′ WL). In januari 1471 zendt Gomes de edellieden, beho­rend tot de hofhouding van koning Afonso V, João de Santarém en Pero de Escobar uit voor een verken­nings­tocht langs de kust van Afri­ka voorbij het punt waar Soeiro da Costa is geko­men. Zij krijgen de meest ervaren lood­sen mee die er op dat moment zijn. Santarém heeft Martim Fernan­des uit Lissabon aan boord en Escobar beschikt over Alvaro Esteves uit Lagos. Hun karve­len passeren Cabo das Tres Pontas, varen langs een zandkust waar zo’n zware branding staat dat landen erg moeilijk is en bereiken op 116′ WL het dorp Sha­ma (Samà) aan de Rio de São João (Prah). Noch Duarte Pacheco, noch Barros, vermel­den wiens schip het eerste bij Shama is aangekomen. Zes légues ten oosten van Shama ligt bij de monding van de Com­many een dorp dat uit twee gedeelten bestaat, omdat de inwo­ners tot twee verschillende stammen behoren; de Portu­gezen noemen het daarom `Aldeia das Duas Partes’ (Dorp van twee partijen). Bij dit dorp zal in 1482 het kasteel São Jorge gebouwd worden. San­tarém en Da Costa ervaren dat de inwo­ners van Shama en Aldeia das Duas Partes bereid zijn de gebrui­kelij­ke Portugese han­dels­waar tegen goud te ruilen, waarbij de ruilvoet zeer voor de Portugezen zeer gunstig is, omdat de dorps­be­wo­ners goud in overvloed bezit­ten. Het is duidelijk dat eindelijk de Costa do Ouro bereikt is. De Portuge­zen, die een goudmijn ver­wach­ten te vinden, spreken van de Costa da Mina. De ontdek­king van de Mina-kust is voor Fernão Gomes een gewel­dige stimu­lans om de ontdek­kings­reizen uit te brei­den. Wij schenken eerst aandacht aan de spec­taculair resultaten van de ontdek­kingsreizen die Gomes laat ondernemen, om vervolgens­ de ontwikkelingen aan de Mina-kust te bespre­ken.

Er is zeer weinig bekend over de expedities die Fernão Gomes uitzendt. Slechts João de Barros wijdt hieraan enige aandacht. Kort nadat João de Santarém en Pero Escobar de Mina-kust hebben ontdekt volgt Fernão do Pó (Fernando Pó) de kust tot de delta van de Niger; hij bereikt de Sla­ven­kust (Costa dos Escra­vos) in de Bocht van Biafra. Deze kust is ruim zeshonderd kilome­ter lang en zo laag dat, van een afstand van achttien kilometer en een hoogte van vier meter gezien, de gehele kust achter de horizon weg­duikt en zelfs als zij van meer nabij zicht­baar is, hangt er dik­wijls nog damp voor. Een belangrijk deel van Slaven­kust wordt ge­vormd door de delta van de Niger. Het grootste man­groven­moeras ter wereld, door­sneden door niet minder dan acht­tien rivieren, waaron­der de Benin. Fernão do Pó neemt, vermoe­de­lijk in 1472, als eerste de hoog oprijzende Mount Cameroun (4070 m) waar en ontdekt het naar hem genoem­de eiland, dat hij zelf Formosa (prach­tig) heeft willen noe­men. Het eiland wordt name­lijk beheerst door de Pico Basile, een vulkani­sche kegel van 3008 meter hoog. Het eiland is bewoond door de Ediya’s of Boebi’s. Andere eilanden in de Bocht van Biafra worden in 1472 ontdekt door onbekende zeevaarders. Hiertoe behoort het onbe­woon­de eiland São Tomé, dat vrijwel direct gekolo­niseerd wordt. Ook het nabij São Tomé gelegen eiland Santo António, dat later Principe wordt ge­noemd, ter ere van prins João, wordt vermoedelijk in 1472 ontdekt. Lopo Gonçal­ves vaart in 1474 langs de oostelijke kustlijn van de Golf van Gui­née, bereikt op 030′ NB de brede monding van de Gabon en is waarschijnlijk de eerste Europe­aan die de evenaar over­schrijdt. Hij geeft zijn naam aan een kaap op 036′ ZB, die thans Kaap Lopez heet. De laatste expeditie die Fernão Gomes, overigens met een jaar vertraging, uitzendt, staat onder leiding van Ruy de Sequiera. Hij onder­zoekt in 1477 de kust ten zuiden van de Bocht van Biafra. Hij zeilt voorbij Cabo Lopo Gonçal­ves arriveert bij op 153′ ZB aan een kaap, die de naam Cabo de Santa Catarina ontvangt. Hier­mee zijn de Portu­gezen echt doorge­drongen op het zuidelijk half­rond.

São Tomé zal in de 16e eeuw korte tijd ‘s we­relds groot­ste suiker­produ­cent worden. Zij die zich op São Tomé vestigen, maar hetzelfde geldt voor de kolo­nisten op Madei­ra, de Azoren en Principe, zijn vogels van diver­se pluima­ge. Onder hen bevin­den zich admini­strateurs, solda­ten, missio­na­rissen en handela­ren, maar ook uit Portugal uitgeweze­nen; degrad­ados, onge­wenste elementen, zoals joden, bedelaars en veroordeel­den. Andere bestandde­len van de bevol­king van São Tomé, maar ook van de Kaap­verdi­sche eilanden, zijn neger­sla­ven van het vaste­land. De nakome­lin­gen van ge­mengd bloed, lançados, vormen een nieuwe klasse van Afro-Portugezen. Langzamer­hand raken de lança­dos los van de Portugese tradities en cultuur en richten zij zich op de plaat­se­lijke Afrikaanse ge­meenschap, waarin zij verkeren en waarin zij soms – na zich ontdaan te hebben van hun Euro­pese kleding – geheel opgaan.

De ontdekking van de Mina-kust leidt ertoe dat Fernão Gomes veel karvelen met handelsgoederen naar deze kust zendt. Bij ver­schil­lende expedi­ties worden niet alleen aan­zien­lijke hoeveel­heden goud verworven, maar worden ook de gren­zen van de Mina-kust vastgesteld. De Goudkust blijkt zich uit te strekken van van de monding van de Rio Tana (Tano) in het westen tot aan Accra in het oos­ten, een af­stand van ruim driehonderd kilome­ter. De ruilgoederen waarover de door Gomes uitgezon­den kapiteins beschikken, zullen niet veel anders zijn geweest dan de goederen die vermeld zijn bij de handel op de kusten van Guinée en Serra Leôa. De bewoners van de Mina-kust zijn volop bereid goud, dat zij immers in overvloed bezit­ten, af te staan voor allerlei praktische zaken, waaraan zij grote behoefte heb­ben. Niet bekend is in welk jaar de Portugezen voor het eerst handel zijn gaan drijven in Axim, een plaats op negen légues ten westen van Cabo das Tres Pontas, waar in 1505 het twee­de fort aan de Mina-kust gebouwd zal worden. Waarschijn­lijk is, dat in Axim de handel gestart is hooguit enkele jaren nadat Soeiro da Costa de streek rond Axim in 1471 verkend heeft. In enkele jaren weten de Portuge­zen een groot deel van de goud­handel, zijnde tien pro­cent van de we­reld­goud­pro­duktie, in handen te krijgen, waarmee het oude ideaal van Dom Henri­que het West­afrikaanse goud aan de moslims te ontfutselen, bijna bereikt is.

De goudhandel, waarvan Fernão Gomes, in het bijzonder profi­teert, brengt Portugal welvaart. Afonso besluit bij het aflopen van het con­tract met Gomes, in november 1474, dat de rijk­dom­men van de Mina-kust onder direct beheer van de kroon vallen. De rest van de vijftien­de en het grootste gedeelte van de 16e eeuw zal de kroon de goud­handel niet verpachten, maar de opeenvolgen­de konin­gen zullen door middel van de Casa da Mina en de factorij­en in Afrika de goud­handel aan zich houden. Fernão Gomes wordt nog zijn verdrag met Afonso expireert verheven in de adelstand, terwijl hij in 1478 wordt opgenomen in de curia regis (ko­nink­lijke raad). De kroon geeft zich veel moeite haar mono­polie­positie te be­scher­men, tegen buitenland­se indrin­gers die een aandeel in de goud­handel den­ken te kun­nen ver­overen. Reeds op 31 augustus 1471 heeft Afonso V andere Europe­a­nen bij wet verboden handel te drijven op de Mina-kust en omgeving, op straffe van de dood en de confis­catie van schip en lading. Deze wet, die van de Golf van Guinée een mare clausum maakt, is in overeenstem­ming met de bul Romanus Pontifex van 1454, waarin de paus het Portu­gese mono­polie op ontdek­kingen ten zuiden van Kaap Non er­kent.

Bij het aflopen van het contract met Fernão Gomes geeft koning Afon­so V zijn zoon, de negentienjarige prins João (de toekom­stige João II) de leiding over de maritieme expan­sie. Anders dan Henri­que, schijnt João van meet af aan duidelijk voor ogen te hebben gestaan dat het uiteinde­lijke doel van de exploratie van de Afri­kaanse kust de ontdek­king van de zeeweg naar Indië is. Alle inspannin­gen worden op dit doel gericht. Toch zal er van ontdek­kingsrei­zen voor­lopig geen sprake kunnen zijn. Isabella van Castilië vindt in de oorlog met Portugal (1475-1479) aanlei­ding om de suzereini­teit over de vaart op Afrika opnieuw op te eisen, waarmee zij het Portu­gese monopolie op de goud­handel aan de Mina-kust aanvecht. Reeds in 1475 dringt een Vlaamse koopvaar­der, met een Castiliaanse loods aan boord door tot de Golf van Guinée. De kapitein weet in Aldeia das Duas Partes goud in te laden ter waarde van vijf- à zesduizend dobras. Op de terugweg strand het schip aan de Peperkust. Van­zelfspre­kend alar­meert het aan­matigende optreden van het machtiger Castili­ë de Portu­gezen, die koste wat het kost pene­tra­tie van de Castili­anen in de lucratieve goudhan­del willen beletten, terwijl de Reis Católicos hun onderdanen aanmoedigen de hand te leggen op de Mina-kust, uit wraak voor de Portugese invasie in Castilië van 1475. Een vloot karve­len uit Palos aan de Rio Tinto, de dichts bij de Algar­ve gelegen Castili­aanse haven, ver­schijnt aan de kust van Guinée. De Castilianen ontvoeren een opper­hoofd en zijn ganse familie. Als reactie hierop en uit voorzorg voor het geval Castili­aanse schepen zich weer in de Golf van Guinée vertonen, zendt prins João in 1476 Fernão Gomes met twintig karvelen naar de Mina-kust. Deze vloot moet de schepen be­schermen die de in een heel seizoen verworven hoeveelheden ivoor en goud veilig naar Portugal moeten brengen. De Castlia­nen kunnen goud bemach­tigen door zelf aan de Mina-kust handel te drijven, maar zij kunnen wellicht met minder risico een Portugese retourvloot trachten te onder­schep­pen. Dat zij hier­voor kiezen blijkt in mei 1476. In die maand raakt een Castili­aanse vloot, onder bevel van admiraal Carlos de Valera, die uitge­zeild is om een Portuge­se goud­vloot te onderschep­pen, in de Straat van Gibraltar slaags met een Portugese kustbewa­kingsvloot. De Castili­aanse vloot vernie­tigt drie Portugese schepen en zet dan koerst naar het Kaapverdi­sche eiland Santia­go. De kleine sterkte Ribeira-Grande wordt belegerd en in brand gesto­ken. De capitão, Ant­ónio de Noli, een Genuees, wordt gevangen­ge­no­men. Van hem moeten de Castilianen verne­men dat zij te laat zijn; de Portuge­se goudvloot is Kaap Verde reeds gepas­seerd en zal behouden in Portugal aanko­men.

Castilië zet echter alles op alles om het Portugese goudmo­nopolie aan te tasten. Er wordt een grote vloot uitgerust om de Portugezen in de Golf van Guinee te bestrij­den. In de zomer van 1478 verschijnt deze vloot, bestaande uit maar liefst vijfender­tig sche­pen aan de Mina-kust. De vijande­lijke vloot wordt verdreven door Portugese oorlogssche­pen, onder bevel van Jorge Correira en Mem Palha. Hierbij ver­ove­ren de Portugezen verschillende Castili­aanse schepen. De Mina-kust is echter te lang om deze doeltreffend tegen indringers te bescher­men, zodat de Portuge­zen er niet met militaire middelen in slagen de Castilia­nen te beletten een deel van de goudhandel te bemachti­gen. Zij zijn daarom bereid hun aanspraken op de Canarische eilanden op te geven, voor de Castiliaanse erkenning van het Portugese handels­monopo­lie ten zuiden van deze eilanden. Aldus wordt in het Verdrag van Alcáçovas van 1479, overeen­ge­ko­men. Isabella erkent boven­dien de Portugese soevereini­teit over de Kaapver­sche eilanden, de Azoren en Madeira. Tenslotte geeft Castilië ook alle rechten op het koninkrijk Fez op.

Zolang het Verdrag van Alcáço­vas niet is geratificeerd, hetgeen op 6 maart 1480 in Toledo zal gebeu­ren, belet Isabella niet dat Castiliaanse schepen naar de Mina-kust vertrek­ken. In 1479 begeeft Eustache de la Fosse, de factor van een koopman uit Brugge, zich met zijn handelswaar in Sevilla aan boord van een Castiliaans karveel. Vergezeld van ten minste drie andere Castili­aanse schepen zeilt de factor naar de Mina-kust. Na een reis vol weder­waardig­heden bereiken de sche­pen op 17 decem­ber 1479 Shama. Het karveel met de Vlaming vaart door naar Aldeia das Duas Partes. Het wordt daar op 6 januari 1480 verrast door een Portu­gees eskader van vier sche­pen, dat plotseling uit een mistbank opdui­kt. De schepen openen het vuur en Eustache de la Fosse blijft geen ande­re keus dan zich over te geven aan de Portugese bevelhebber, die de andere Castili­aanse schepen reeds bij Shama veroverd. De veroverde schepen worden met hun lading in beslag genomen. De Vlaamse koop­man en de hogere scheepsofficieren worden gevangen­genomen en zullen voor ondervraging door koning João II naar Portugal worden overgebracht. Een van de veroverde schepen wordt, ondaan van zijn lading, aan de rest van de bemanning ter beschikking ge­steld. Zij mogen proberen, met slechts één zeil, één anker en een minimum aan water en schee­psbe­schuit naar Spanje terug te keren. Eust­ache de la Fosse, wordt geplaatst op het schip van Fernão do Po, die hem goed behan­delt. Alvorens Fernão do Po naar Portu­gal terug­keert, zeilt hij eerst tweehon­derd légues langs de Mina-kust in oostelijk rich­ting, De Vlaamse koopman windt zich zozeer op over de om­weg, dat hij dientengevolge aan boord van Cão’s schip wordt geplaatst. Diens belangrijke aan­deel in de ontdekkingsreizen rechtvaardigt dat aandacht ge­schon­ken wordt aan zijn optreden aan de Mina-kust. Het schip van Cão is het karveel waarmee Eustache de La Fosse naar de Mina-kust is gekomen en waarop zich zijn handelswaar nog bevindt. Diogo Cão heeft het schip en de lading gekocht van zijn aandeel in de buit. De Vlaamse factor beschrijft Cão als een schurk. Om de zaak nog erger te maken, dwingt Cão de Vla­ming zijn eigen goederen aan de Mina-kust te verhan­delen ten bate van de Portugese veroveraars. Aan het eind van iedere dag wordt De la Fosse aan de vernederende en hem razendmakende procedure onderworpen om Cão een exacte opgave te verstrek­ken van de verhandelde goederen en hem het ontvangen goud af te dragen. In februari 1480 keert Cão met drie buit­ge­maakte sche­pen, waarop zich De la Fosse en de gevangengenomen scheepsofficieren bevin­den, in Portugal terug­.

Koning Afonso en prins João zijn er niet gerust op dat Castilië zich aan het inmiddels geratifi­ceerde Verdrag van Alc­áço­vas zal houden. Afonso V neemt daarom nog strenge­re maatregelen om Portu­gals mono­po­lie­posi­tie in de handel met Afrika te handha­ven. In april 1480 beveelt de koning zijn kapi­teins, die door prins João naar de Westafri­kaanse wateren zijn gezonden, geen medelijden te hebben met vreem­de handela­ren die in deze zeeën worden aange­troffen. Hun sche­pen dienen te worden ver­overd en de beman­ning moet onver­bid­delijk overboord worden ge­gooid. In 1481 be­krachtigt paus Sixtus IV het Verdrag van Alcáço­vas en daarmee het monopolie van Portugal op de handel met Afrika.

3.1 Portugal onder João II; consolidatie van de monarchie.

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

Ceylon. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.2 Ceylon Geschreven door Arnold van ...